Christelyke gezangen
(1669)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijDe wijze van den 33 Psalm.
Volheyt aller goedigheden!
Goedt in u zelfs, aan allen goedt;
Uw’ kindren die hier zijn beneden,
Deelt gy van uwen overvloedt:
Veelerley weldaden,
Zalige genaden!
| |
[pagina 213]
| |
Geeft uw’ goedigheyt;
Die, hoe veel gegeven!
Steeds is vol gebleven.
O on-eyndigheyt!
Vertrouwende.
2. Iaa de weldadigheyt des Heeren,
En ’t goede, dat hy aan my doet,
Die zal ik nimmer weër ontbeeren;
Hy was, hy is, en blijft, my goedt!
Hier is geen verandering,
Ook in vreemde hand’ling!
Verzekerde.
Eeuwig blijft zijn trouw!
Niets en kan ons scheyden.
Noch zijn liefd’ verleyden,
Hy heeft geen berouw.
Roemende.
3. Gods goedtheyts-stromen, uit de hoogte
Die vloejen steeds, en geven uit,
Zy worden noyt door hitt’, of droogte,
Door Dam, of Dijk, voor ons gestuit.
Vertrouwende.
Goedren uit Gods handen.
Zijn voor vrome panden!
In toekomenheyt,
Dat tot aller uuren;
Gods goedtheyt zal duuren,
Tot in eeuwigheyt!
Wankelende.
4. Neemt ook de Heer niet zijn genade!
En gaven, van de menschen af?
Zy missen goedren, en weldaden!
Ontneemt hy weër? dat hy eerst gaf?
Verzekerde.
Ia, dikwils van booze!
Ondankbaar’, godlooze!
| |
[pagina 214]
| |
Die Gods mildigheyt,
En zijn goede gaven.
Gaan verdoen, (als slaven,
Van de ydelheyt.)
Roemende.
5. Godt is een Godt, zoo overgoedig!
Dat hy aan allen quaad’, en goed’,
Van zijne goedren overvloedig,
Haar een gedeelte over doet.
Verzekerde.
Maar zijn uitverkoren!
Door den geest herboren,
Geeft hy beter Lot!
’t Is een goedt inwendig;
Eeuwig, en bestendig,
Weg geleyt by Godt.
Wankelende.
6. Hoe dikwijls is-er reên te klagen!
Om het verlies van eer, en goedt.
In plaats van voorspoeds volle dagen:
Komt over vroomen tegenspoedt.
Schijnt Godt niet verbolgen?
Als hy niet laat volgen,
Zijn weldadigheyt?
’t Goed, dat hy te vooren
Gaf, wort weer verlooren,
En aan haar ontzeydt!
Verzekerde.
7. Oprechte die den Heer gaat vrezen
Izraëls Godt is aan uw goedt!
Vertrouwende.
Zoo is hy, en zal, altijd wezen.
Ook in gebrek, en tegenspoedt.
Verzekerde.
Komt hy ’t aerdse mind’ren,
’t Zal yw geenzins hind’ren,
| |
[pagina 215]
| |
Aan uw zaligheyt!
Roemende.
Hy heeft voor die schade, Betere genade!
Voor uw weg geleydt.
Verzekerde.
8. Straft hy ons dan met menschen roeden?
Bezoekt hy onze missedaadt,
Die slagen zal hy weer vergoeden,
Ten besten van der zielen staat.
Roemende.
Zijne goedigheden!
Ons getoont voorleeden;
Staan zoo vast gegrondt,
Datze noyt bezwijken.
Verzekerde.
Godt zal nimmer wijken,
Van zijn heyl-verbondt!
Wankelende.
9. ’t Gert is my vol van droeffenisse!
Als ik gedenk aan d’oude tijdt!
Wat rust, en troost, ik nu moet missen?
Hoe zoet, en lieffelijk, verblijdt!
Ik met Godt verkeerde,
Hem met troost vereerde!
Maar nu is mijn staat!
In een ander wezen;
’t Is niet als voor dezen.
Nu hy my verlaat!
Verzekerde.
10. O ziel! Gods zalige genaden,
In Iezus! voor de ziel bereydt.
De Hemels goedren, en weldaden,
Die raken aan de zaligheyt,
Van de uitverkooren.
Worden noit verloren,
In der eeuwigheyt.
| |
[pagina 216]
| |
Vertrouwende.
Schoon des troosts gevoelen,
In het strijdig woelen, Gants ter nederleydt.
Verzekerde.
11. Als ’s Heeren gunste schijnt geweken.
Beproeft hy onzer zielen staat:
Hy heelt de wonden; door gebreken!
Roemende.
Ia nadert! als hy ons verlaat!
Ziet des Heeren wegen,
Schijnen ons wel tegen!
Maar zijn wijze handt,
Wonderlijk in ’t werken,
Wil in zwakheyt sterken!
Boven ons verstandt.
Vertrouwende.
12. Ik zal den Heere dan vertrouwen,
En rusten in zijn goedigheyt!
Als noodt, of doodt, mijn ziel benouwen,
Vlied’ ik tot zijn’ barmhertigheyt.
Verzekerde.
Die zal my verschoonen,
By my blijven woonen!
Gods weldadigheyt!
Volgt my al mijn leven,
Eeuwig zal hy geven,
De volkomenheyt.
Zamen.
13. O Heere! zijt doch niet verbolgen!
Op ons; die uw goedt doen met quaän
Vergelden: komt ons achtervolgen,
Met uw genaa, of wy vergaan.
In uw lieven Zone!
Wilt ontferming toonen:
Om uw goedigheyt!
Die wy zullen loven;
| |
[pagina 217]
| |
Hier, en namaals, boven,
Ia in eeuwigheyt!
|
|