Christelyke gezangen
(1669)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
Op de wijze van den 40 Psalm.O Heere! maakt ons hert, en tong, bereyt,
Die anders zijn gants onbequaam,
Ten prijze van uw heylge Naam,
Te roemen uwe goedertierenheyt.
Zendt doch u Geest van boven!
Op dat wy mogen loven:
Uw zoo genadenrijk!
Voor ’t meenigvuldig goedt,
Dat gy ons daaglijks doet,
Zoo overvloediglijk.
Dankbare.
2.Gelijk een herder die zijn Schapen weydt,
Verquikt, geleydt, en rijklijk voedt,
Zoo is de Heer! tot my gemoedt.
Verheugde.
Iaa noch veel hooger, reykt zijn goedigheyt!
Hy heeft my met de vromen,
In zijn huis opgenomen,
Welonthaalde.
Daar hy my wel onthaalt,
| |
[pagina 209]
| |
Niet slechts als een die dient:
Maar als zijn innig Vriendt!
Op wien zijn gunste straalt.
3. Een Tafel, dekt hy voor mijn aangezicht;
Hy zet my neer, aan zijnen Dis,
Daar volheyt aller dingen is.
Zoo overvloedig voor my toegericht,
Ia Konings lekkernijen!
In spijt van weer-partijen;
Op ’t heerlijkste bereydt.
Verheugde.
Dan geeft de zoete smaak;
Aan my een bly vermaak,
In ’s Heeren vriendlijkheyt.
Welonthaalde.
4. Hy schenkt in mijnen beeker overvloedt;
Van ’t Eedle vocht: dat ’t hert verheugt;
En rijzen doet in dankbre vreugt.
Dankbaer.
ô Heere! hoe zijt gy aan ons zoo goedt!
Gy toontet allenthalven.
Gezalfde.
Met welruikende zalven,
Maakt gy mijn hooft ook vet!
Nu ik ben als een gast!
(Op wien gy Heere past!)
Aan uwen Dis gezet.
Welonthaalde.
5. Godt heeft op zijnen Berg der heyligheyt!
Een vette maaltijdt aangericht:
Hy zet ons voor zijn aangezicht,
Aan ’s Konings Tafel! rijklijk toebereydt.
Verheugde.
Ia in zijn binnen zalen!
Komt hy mijn ziel onthalen.
| |
[pagina 210]
| |
Welonthaalde.
Mijn Iezus ’s levens broodt;
My geest en krachten geeft.
Waar door men zalig leeft.
Ook eeuwig na de doodt.
6. Hier is ’t Lam Gods! al lang voor ons geslacht
Ten offer, Iezus! vlees, en bloedt!
Dat ziel en leven, eeuwig voedt,
Wordt ’t hongrig hert gereykt, en toegebracht;
Dit kan den geest verzaden
Die hongert na genaden.
Verheugde.
Den Beeker dien hy schenkt!
Is vol van Vreugde-wijn,
Die heelt mijn smert en pijn.
Als hy my daar uyt drenkt.
Gezalfde.
7. De Vreugden-Oly! van den Heyl’gen Geest;
Gestort op ieder Dis-genoot.
Wiens geur, en kracht is wonder groot!
Geeft haren reuk, op ’t heylig Bruylofts-Feest!
Verheugde.
Zy vult de ziel met vreugden!
Genaden, gaven, deugden;
Zy geeft den moeden kracht.
Zy troost, in droeffenis;
En maakt de flauwe fris,
Ia doodt der zonden macht.
Gezalfde.
8. De zalving die van Christus neder vliet.
Op ons genoemt na zijnen Naam.
Maakt ons gewillig, en bequaam
Tot zijne diensten, die hy ons gebiet.
‘k Ben een Propheet des Heeren,
Om zijnen weg te leeren,
Van ‘t Koninklijk geslacht!
| |
[pagina 211]
| |
Van ‘t heylig Priester-Rot!
Die diene voor mijn Godt,
En na zijn eere tracht.
Dankbare.
9. Gods volle Bron van goedertierenheyt!
Vloeyt over ons, in onzen staat,
Een groote opgevulde maat,
Is my ook in dit leven! toebereydt.
Verheugde.
Zijn schepsels, en weldaden.
Verquikken en verzaden
My:
Dankbare.
Ia! noch dag, aan dag,
Doet hy dat mijnen Dis,
Vol van zijn gaven is.
Niet minder als hy plag.
Welonthaalde.
10. Hy opent voor my zijne milde handt,
En doet my van den Hemel goedt!
Veel meer als hy aan andren doet.
Voor ’t oog’ tot spijt van mijnen dood-vyandt.
Dankbare.
Valt ook mijn deel wat minder?
’t En doet aan my geen hinder,
Ik zet daarom geen smert.
Het weynigje met rust,
Verzaadt begerens lust;
’t Vernoegt my ook mijn hert.
Verheugde.
11. ‘k Verbly my in Gods schepsels, als ik denk,
’t Is al door Iezus my bereydt!
Geheyligt, en my toegeleyt;
Wat ik ontfange, is zijn vry-geschenk.
Dankbare.
’t Zaadt doet Godt, voor my zaejen;
| |
[pagina 212]
| |
De vruchten, groejen, maejen.
Mijn Broodt, wijn, vlees, en vis.
Iaa wat ik drink, of eer!
Mijn wooning, en mijn kleedt,
Al van mijn Vader is!
Zamen.
12. Dank zy uw onze vriendelijke Godt!
Wiens gunst en goedtheyt ons bestraalt,
Wiens zegen vloedt steeds nederdaalt.
Die ook u zelfs, geeft tot ons deel, en lot!
Hoe konnen wy vergoeden?
Alle de overvloeden,
Van u ons toebereydt,
’t Is recht: dien gy onthaalt,
Dat hy uw Dank betaalt.
En roem’ uw goedigheyt!
|
|