Christelyke gezangen
(1669)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijOp de wijze van den 77 Psalm.Als een Leeuw noch, jonk, en moedig,
Fier, in krachten, overvloedig:
Zoo zijn die oprecht van geest’
Godt vertrouwen, onbevreest;
In benauwde droeve dagen,
In den strijdt, en ware plagen:
In ramp, elend, tegenspoedt
Houdt haar ziel noch goede moedt!
Zwakke.
2. Maar wat sterkt haar zoo van binnen?
Wat doet haar de vrees verwinnen?
Wat geeft zulken moedt in noodt?
Zelfs in vreeze van de doodt?
Sterke.
’t Is ô ziel, om dat de Heere!
Met haar is, wat zal haar deeren?
Hy troost haar met Stok en Staf,
Dit neemt haar de vreeze af.
Zwakke.
3. d’Oneyndig Godt! hoog geprezen,
| |
[pagina 204]
| |
Kan van niemant verre wezen,
By alle, en over al;
Boven, en in ’t aerdse dal,
Is de Heer!
Getroost.
Maar hy wil woonen,
Zijn genaa en heyl, betoonen,
In zijn liefds-gemeenzaamheyt;
Aan d’oprechte toegezeydt.
Zwakke.
4. Maar wat troost is hier te lezen!
Getrooste.
Als de Heer! met ons zal wezen,
Maakt ons geen gevaar verbaast,
Hoe zeer ook de werelt raast!
Godt! geeft troost, en zielen krachten!
Tegen alle vyands machten.
Sterke.
‘k Rust op hem, in zulken standt,
’k Voel hy ondersteunt mijn handt!
Getrooste.
5. Al laagt gy in water-stromen!
Ia moest in de vlammen komen!
Vreest niet! hy wil uw by staan,
Geen van die zal uw beschaän.
Sterke.
Ook voor duyzenden vyanden!
Neemt hy u in zijne handen.
Getrooste.
’k Ben (zeydt hy) uw heyl en kracht!
Schrik dan niet! rust in mijn macht.
Vrezende.
6. Maar hoe staa ik gants verlegen!
Op de duistre naare wegen!
En de Heere licht my niet!
Hulp, noch troost, hy aan my biedt!
| |
[pagina 205]
| |
Zal de Herder my begeven?
My alleene laten zweven?
Zoo dwaal ik van hut, en koy,
‘k Raak, den Wolven tot een proy!
Sterke.
7. Hy heeft noyt, noch zal verlaten,
Die in zijne schaduw zaten:
Al verbergt hy ‘t lieflijk licht!
Dan zijn goedig aangezicht!
Noyt zal hy van Vrome wijken,
Zijne zorg, zal niet bezwijken.
Hy schuilt:
Getroost.
Na een oogenblik!
Komt hy weer: dan vliedt de schrik.
8. Iaa ook in het droevig woelen!
Doet hy in de ziel gevoelen.
Zijne tegenwoordigheyt!
Ook den geest die binnen leydt,
Hoe komt die het herte roeren?
En de ziel tot Iezus voeren?
Door ‘t gebedt! gezucht! en klacht!
Kleeftze aan: en houdt de Wacht.
Sterke.
9. Den Stok, en Staf in zijn handen,
Geeft ons troost: en slaat vyanden,
Op dat geen Wolf, Leeuw, of Beer,
Schapen! scheure of verteer!
Wrevel-bokken, komt hy scheyden,
Om zijn kudde wel te weyden.
Hy voert en drijft, met verstandt,
Yeder Schaapjen na zijn handt.
Zwakke.
10. Als hy my dan hardt komt jagen!
Met zijn Roe, en Stok, (‘k voel slagen!
Zoo dat ’t in mijn ziele smert!)
Ach hoe beeft, en trilt my ’t hert!
| |
[pagina 206]
| |
‘k Staa verbaast, in mijne paden,
Gants bedwelmt, met angst beladen;
‘k Heb geen moedt, ‘k en kan niet voort,
Als mijn Herder is verstoort!
Sterke.
11. Ziele! dit zijn liefde slagen:
Gy zoud in uw weg vertragen,
Daarom slaat hy met zijn Roe,
Of dreygt met zijn Staf eens toe.
Getrooste.
Zomtijds raakt hy maar de vachten
Van zijn Schaap, en Iispt het zachte.
Sterke.
En zoo hy dat straffer doet,
’t Is om dat het wezen moet.
Getrooste.
12. Laat dit noyt uw troost, vermindren,
Godt die doet zoo met zijn kindren,
Door de tucht, en tegenheyt,
Voert hy haar tot zaligheyt,
Ziet, zoo zijn des Heeren oogen!
Op uw; hy wil niet gedoogen,
Dat gy van zijn kudde dwaalt;
Zijnen Stok, uw weder haalt,
Sterke.
13. Godt is met ons! in genaden!
Wie? of wat? kan ons dan schaden!
Zwakke.
Hoe krijg ik den Heer met my?
Dat ik in zijn gunste zy?
Getrooste.
Maakt door Iezus met hem vrede!
Wijkt van ongerechtigheden,
Die ons scheyden van den Heer!
Dwaalde gy: keert tot hem weer.
| |
[pagina 207]
| |
Sterke.
14. In ‘t genaâ verbondt, komt treden;
Met gelove, en gebeden,
Roept hem aan, dan nadert hy!
Scheydt uw van des werelds zy;
Nadert hem, met d’heylige Scharen,
Die zijn woordt, en dienst, bewaren.
Getrooste.
Zijnder zamen twee, of dry,
In zijn Naam’; daar is hy by!
Zamen.
15. Zalig zijnze, die de Heere!
Zich verkiest, om te verkeeren
In zijn tegenwoordigheyt!
Tot haar troost, en zaligheyt.
Onze zonden maakten scheyding,
Iezus! door de vree-bereyding
Baant den weg tot Godt te gaan,
Nu hy voor ons heeft voldaan.
16. Herder! ô blijft by ons woonen!
Komt uw gunste verder toonen,
Staat ons by in alle noodt,
Troost ons in de bange doodt!
Als gy eyndelijk zult scheyden
Schaap, en Bok: komt ons dan leyden,
Staande aan uw Rechterhandt,)
In het zalig Vaderlandt!
|
|