Christelyke gezangen
(1669)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijOp de wijze, van den 146 Psalm.
Getrouw, weldadig Vader!
Uwe goedertierenheyt?
Komt ons daaglijks by, en nader.
Uwe volheyt die verspreydt
Zoo veel goeds, van alle soort.
Noch gaat gy in ’t weldoen voort!
Roemende.
2. Doe ik als een vreemd’ling dwaalde;
Uit mijns Vaders huis! en Erf.
En ook na geen Vader! taalde:
Maar liep heen na mijn verderf.
In mijn wederspannigheyt,
Door den boozen afgeleydt.
Lovende.
3. Doe zach my mijn vader! dwalen.
Ik was een verloren zoon!
Doch hy quam my weder halen!
In zijn huis, daar ik nu woon,
Daar ik zijn genaa bevind’.
Als een weër-gevonden kindt!
| |
[pagina 218]
| |
Standvastige.
4. Zijne goedren en weldaden,
Blijven my voor eeuwig by!
Noyt verlies ist Gods genade.
Zijne gunst die woont by my?
‘s Vaders trouw! daar ik aan hang,
Duurt mijn ganze leven lang.
Roemende.
5. ’t Huis van levendige steenen!
Heeft de Heer voor zich gebouwt;
Zijnen geest gaat die vereenen:
Liefd’, en vree, die zamen houdt.
In dit huis! daar woont de Heer!
’t Is de Tempel van zijn Eer.
Lovende.
6. Ook het volk dat Godt! wil naadren,
Komt hy door zijn Geest en woort;
Zamen tot zijn dienst vergadren.
In zijn Tent, dien heyl’gen oort,
Daar hem met aandachtigheyt,
Wordt los, eer, en prijs gezeydt.
Roemende.
7. In dit huis vertoont de Heere!
Aan de ziel gemeenzaamheyt!
Met genaä wil hy verkeeren.
By ‘t volk tot zijn dienst bereydt:
Dat zijn Name lieft, en vreest,
Woont ook Iezus! met zijn Geest!
Lovende.
8. Uit de stromen van genaden,
Vloejend in het heyligdom!
Komen zegens, en weldaden,
Iezus! deelt hier goedren om;
Goedren in genoegzaamheyt,
Voor de vrome weg geleydt.
| |
[pagina 219]
| |
Roemende.
9. Daar zijn ‘s Heeren Lievelingen!
’t Konink-Priesterlijk geslacht!
Die den Heere! als omringen,
Houdend’ in zijn dienst de wacht!
O Gezelschap! lief, en waerd,
Al mijn lust op deze aerd’.
Lovende.
10. d’Huis-genoten doet Godt geven,
Voedsel dat verzaden kan;
’t Welk de zielen voedt ten leven;
Het Verborgen Hemels-Man!
Zijnen Geest, en ‘s levens woort!
Deelt hy aan ons rijklijk voort.
Roemende.
11. Heyl’ge kleedren die ons dekken,
Iezus! zelfs gerechtigheyt!
Zal ons tot verciering strekken,
Voor Gods Troon van Heyligheyt;
Iezus! eygen heylige Beeldt,
Is de ziele meê gedeelt.
Lovende.
12. In dit huis, zijn overvloeden!
Beter dan het beste goudt.
Zielen schatten! Hemels goeden!
Die zijn hier zoo meenigvoudt.
Dat de ziel, en haren lust,
Daar in zich genoegt, en rust!
Roemende.
13. Daar wort ook mijn ziel! genezen,
Al is die zeer krank ter doodt!
Hier krijgt zy een ander wezen,
Geen gebrek is-‘er zoo groot;
Neem ik maar de Medicijn,
‘k Zal wel haast geneezen zijn.
| |
[pagina 220]
| |
Hopende.
14. ’t Is mijn hope, en begeeren,
Ach dit is mijn ziels verlang!
Om Gods dienstig te verkeeren,
In Gods huis, mijn leven lang.
Gunt my dit, ô Heere Godt!
Laat dit zijn mijns levens lot.
Standvastige.
15. Elk van ’s Heeren gunst genoten:
Dien hy in zijn huis opneemt;
Zal hy noyt daar uit verstoten,
Zijne liefd’ word noyt vervreemt!
Want hy heeft haar toegeleydt,
Woningen in eeuwigheyt
Hoopende.
16. Moeten wy Godts huis ontbeeren!
Door vervolgingen, of kruis:
Nochtans blijven wy des Heeren
Tempel, en zijn eygen huis,
Daar woont Iezus! in de ziel:
Of schoon ’t uitterlijk’ verviel,
Verheerlijkende.
17. Zalig! zijnze dien ten leven!
In des Heeren huis, en Tent.
Met haar Namen staan geschreven:
Ook in Iezus! zijn ge-ent.
Haar geluk is zonder maat;
Eeuwig, heerlijk, is haar staat!
Hopende.
18. Als wy uit Gods huis! beneden,
Varen naa het glory-rijk!
Dry van quaadt, in vreugd, en vrede!
Daar wy wonen eeuwiglijk!
In dat huys der heerlijkheyt!
Heeft ons Iezus plaatz’ bereydt!
| |
[pagina 221]
| |
Roemende.
19. ’t Nieuw Ieruzalem, o hooge!
Heeft Godt zelfs voor ons gebouwt.
Daar de ziel wordt op getoogen.
Daar wordt ’t aanzicht Gods beschouwt!
Daar geen goet ontbreken zal.
Godt! is daar, in allen al?
Lovende.
20. Daar is vreë, en zoete ruste!
Boven in ons Vaders huis!
Vreugde zal de ziel verlusten!
Zonder droefheyt, smert en kruis!
Zonde, doodt, noch eenig quaadt.
Quelt ons daar: ô zaal’ge staat!
Roemende.
21. Daar is Iezus! en de schaaren;
Nu volmaakt in heerlijkheyt!
Die met d’Engelen vergaaren.
Zijnde zamen toe bereydt;
Om tezingen voor Gods Troon!
Met een blijde Hemels Toon.
Zamen.
22. Heylig! heylig! heylig! Heere.
Roemende.
Groot, is uw gerechtigheyt!
Lovende.
Wijdt, strekt uw genaden Eere!
Roemende.
Diep, gaat uw barmhertigheyt!
Lovende.
Hoog, rijst uw goedigheyt!
Verheerlijkende.
Heerlijk, is uw Majesteyt!
Zamen.
23. Eer Zy uw genadig Vader!
Lieve Iezu! eeuw’ge Zoon!
| |
[pagina 222]
| |
Heyl’ge Geest! der gaven Ader!
Lof zy uw in ’s Hemels Troon
Drie, in een, o eenig Godt!
Aller zaal’gen deel, en lot!
Lovende.
24. Haleluja! looft den Heere.
Roemende.
Haleluja! Hemels-Rot.
Verheerlijkende.
Haleluja! zingt hem Eere!
Lovende.
Haleluja! looft nu Godt.
Zamen.
Haleluja! voor en naa;
Halelu! Haleluja! Amen.
|
|