Christelyke gezangen
(1669)–Hendrik Uilenbroek– AuteursrechtvrijOp de wijze van den 24 Psalm.
Oneyndig Godt! ô hoogste Goedt!
Daar eens de ziel in rusten moet:
Wat heeft uw Majesteyt bewogen?
Met ons te maken uw verbondt,
Waar in ons Voorrecht is gegrondt!
’t Was uwe liefd’ en mededogen.
Roemende.
2. Gy geeft u zelven aan my Heer!
Als ik u heb, wat wil ik meer?
Vertrouwende.
Mijn ziel! gy meugt met recht nu spreken
Ik heb Iehova! aan mijn Zy’,
| |
[pagina 183]
| |
Hy is, en heeftet al voor my,
My kan, en zal dan niets ontbreken.
Roemende.
3. Godt spaart zijn eygen Zone niet!
Maar zendt hem neer; en met hem biedt
Hy my genade, voor genade,
Tot Wijsheyt, en Gerechtigheyt,
Tot heyligmaking, zaligheyt!
Is hy my; ô groote weldaden!
Vertrouwende.
4. Mijns Herders volheyt is zoo groot!
In wat gebrek, armoë of noot
Mijn ziel, of lichaam, mochten steken.
Hy zorgt, hy voedt, en zal steeds voën,
En geven wat ik heb van doen,
Daarom zoo zal my niets ontbreken.
Klagende.
5. Ontbreekt dan noyt den vromen yets?
Die zoo veel armoed’ en verdriets,
Hier op de aerde moeten dragen?
Van tegenspoedt en ongeluk,
Van krankheyt, armoed, smaat en druk
Hoort men haar veeltijds droevig klagen!
Vergenoegde.
6. Zoo d’Heere oyt zijn kindren leydt
In veel gebreks en tegenheyt,
’t Is dan de uure van beproeven!
Dan toetst hy eerst waar ’t hert aan hangt,
Vertrouwt hem maar: en gy ontfangt,
Gewislijk wat gy zult behoeven.
Klagende.
7. Dit quelt zeer dikwils mijn gemoedt,
Zoo my de Heer als Herder hoedt,
Hoe kan my dan zoo veel ontbreken?
Ik denk dan hy bezorgt mt niet!
Ik blijf in ’t kruys, en draag verdriet,
| |
[pagina 184]
| |
Zijn zegen schijnt van my geweken!
Vergenoegde.
8. Den handel Gods is wonderlijk!
Hy maakt de zijn’ door Armoë rijk,
Hy doet haar hiet zoo veel ontbeeren,
Om haar te geven beter goedt,
’t Welk hert en ziele eeuwig voedt,
Als dit, ontbreekt, zal dat, vermeeren.
Vertrouwende.
9. Dat weynig’ dat d’oprechte heeft
Die in des Heeren vreeze leeft,
Is beter als der boozen schatten.
Vergenoegde.
Godt geeft my een genoegend hert!
Dat door geen zorg gebroken wert,
Dit kan in Godt! zijn ruste vatten.
Vertrouwende.
10. Ontbreekt dan yets in ’t tijdelijk,
Godt maakt weer na de ziele rijk.
Was ’t tijd’lijk nut, hy zoud my geven.
Vergenoegde.
Ik krijg dan voor mijn kooper, Gout!
O dwaasheyt! zoo my dat berouwt,
Zijn gunst is beter dan het leven!
Klagende.
11. Ik zorg, en vrees! hoe ’t noch zal gaan.
Daar komen quade tijden aan
Die my, en ook de mijne raken,
Verdrukking, krankheyt, arremoe
Die dreygen my! Ik weet niet hoe
Ik ’t met de mijne dan zal maken!
Vertrouwende.
12. O ziele! quelt u zelven niet,
Met ongeloovig zorg-verdriet,
Bekommernissen voor den morgen,
Rust in de wijsheyt, goetheyt, macht
| |
[pagina 185]
| |
En trouwheyt van uw Herder, wacht;
Hy kan, en wil uw wel bezorgen.
Vergenoegde.
13. Dat ook geen ingebeelde noodt,
Uw ziel beroer’, of nederstoot,
Al hebt gy niet wat uw zal lusten,
By Gode staat de wijz’, en maat
Hy geeft genoeg voor ieders staat,
Op zijne zorge moet men rusten.
Vertrouwende.
14. Zijt gy zijn kindt? mistrouwt hem niet,
’t Is Heydens, zich met zulk verdriet
Te quellen.
Vergenoegde.
Ook ten mag niet baten!
Vertrouwende.
Godt! en de Gods-dienst, wordt ont-eert.
Vergenoegde.
Ons eygen hert ontrust, verteert,
Als zorg, en vrees, gaan buiten maate.
Klagende.
15. Maar ach! mijn geestelijke staat,
Is zeer gebrekkelijk: wat raadt!
Mijn kleyn verstandt, mijn zwak geloove,
Mijn flauwe liefd’, en wankel-hoop,
Mijn vallen, en mijn tragen loop,
Doen mijne ziel, haar troost beroven!
Vertrouwende.
16. Ey ziele rust! zijt niet beroert,
Wat Godt begint hy ook volvoert.
Genoegende.
Gy hebt des geestes Eerstelingen!
In zwakheyt werkt des Heeren macht,
Tot alles in uw is volbracht.
Vertrouwende.
Godt! zal uw met zijn gunst omringen.
| |
[pagina 186]
| |
Klagende.
17. Ach! kond ik mijn bekommert hert!
Ontlasten van die zorg en smert,
Dat is mijn wensch!
Vertrouwende.
Gy moet dan trachten,
Te staan in ’s Heeren Heyl-verbondt!
’t Geloof, zy op zijn woordt gegrondt,
De hoop, moet beter lot verwachten.
Vergenoegde.
18. Bedenkt eens of de Heere oyt!
Uw, of de zijne, gants beroyt,
In arremoede heeft begeven?
Zoo niet, legt af bekommernis.
Vertrouwende.
Zoekt maar met ernst dat boven is,
Daar is verzadiging’ ten leven.
Zamen.
19. Lof zy uw, die uw Schapen hoedt!
Die ons met zulken overvloedt
Verrijkt, zoo dat wy mogen spreken,
Nu gy Heer! onze Herder zijt,
Zoo zal ons doch tot geener tijdt,
Dat nut, of noodig is, ontbreken.
|
|