| |
Bly-gezang, Over byzondere verlossingen uit gevaar. Psalm 30. 6, 12, 13. Des avonds vernacht het geween: maar des morgens isser gejuig. Gy hebt mijne weeklage verandert in een Reye, gy hebt mijnen zak ontbonden, en my met blyschap omgort; op dat mijn eere uw Psalm zinge, en niet en zwijge: Heere Godt, in eeuwigheit zal ik u loven.
| |
Toon: Psalm 61.
Groot zijn Heer! uw goedigheden,
En ook eertijds hebt gedaan:
Nieuwlijks doet gy uw genaden,
Weder voor onz’ ogen staan.
2. Gy voldoet nu Heer der Heeren!
Gy verhoort der zielen klacht!
Onze droefheit komt gy wenden
’t Geen zoo lange was verwacht.
| |
| |
3. Als de ziele was beladen,
Uwe handt deë ons bestaan;
Uwe gunst, quam ons beschijnen,
En deë ’t quaadt als rook vergaan.
4. Heer! gy wilde noch wat sparen,
’t Leven; van die tot uw riep,
Gy verhoorden ’t klagen zuchten,
Tot uw, in het elends-diep.
5. En wilt aller toevlucht wezen,
In de zeer benauwde tijdt,
Is uw naam een sterke Toren!
Vliedt daar heen, en wordt bevrijdt.
6. Gy toont in benauwtheits tijden,
In de vreeze van de doodt,
Komt gy weer verlossing geven,
In de allerdiepste noodt.
7. Want al liep ons alles tegen,
Gaan ver’ boven ons verstandt;
Gy kondt tegen al ’t vermoeden,
Door uw wijze sterke handt.
| |
| |
8. Gy doet de benauwtheyts baaren!
Die ons dreigden groot elend,
En wilt die in nooden zwerven,
Want gy haar uw hulpe zend.
9. Gy geeft Heer! op onze wegen,
Dag aan dag in overvloedt,
Wien ziel kan uw goedheits schatten,
Die gy aan uw’ kindren doet.
10. Hoe gy ’t dan met onze zaken,
Geeft gy? of wilt gy beroven?
Ons te voegen naa dien standt.
11. Wy verplichten onze dagen,
d’Offeren van dankbaarheit;
Voor zoo veele gunsts bewijzen,
12. Laaten wy ons nu ten tijden,
Loven Godt ons leven lang,
Komt dan ’s Heeren lievelingen!
Vroolijk uit, dit bly-gezang.
| |
| |
13. O mijn Ziele! rijst naa boven,
Is uw werk, in deze tijt,
Komt met alle binnen krachten,
Toont dat gy recht dankbaar zijt.
14. Gy verloste! looft den Heere,
Noemt nu zijn weldadigheyt;
Gaat hem zoele, lijf, en leven,
Looft hem in der eeuwigheit.
|
|