Christelyke gezangen
(1669)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 170]
| |
Toon: Psalm 61.Wat is de mensch vol elenden,
Waar wy ’t wenden?
’t Leven is vol tegenspoedt,
Wie kan al de druk en quaden,
Ramp en schaden
Dragen, met een sterk gemoedt?
2. Zorg, en vreeze, komt ons quellen,
En ontstellen;
Dikwijls ook een quaat gerucht
’t Hert beroert, en maakt verslagen,
’t Kan niet dragen,
Al den last daar ’t onder zucht.
3. Hoe verdwijnen zielen-krachten?
Door ‘t verwachten!
’t Leven wordt door smert verteert,
Zoo sterk is des lusts verlangen,
Naa ’t ontfangen
Van het goede dat men begeert.
4. O ziel! als uw d’ongelukken,
Neder drukken;
Waarom zoud gy ’s levens-lust,
In zoo bitt’re droefheits pijnen,
| |
[pagina 171]
| |
Gaan verquijnen?
En verstooren uwe rust;
5. Of Godt ook wild’ uw begeeren;
Van u weeren,
Al neemt hy door zijne handt,
’t Geen uw is van groote waerde,
Op de aerde,
Hy blijft noch u beste pandt.
6. Ach de Heere is rechtvaerdig!
Wy zijn waerdig,
Quaadt te lijden om de schuldt,
Wordtet goed van hem gekomen,
Ons ontnomen,
Laat ’t ons dragen met geduldt.
7. Denkt ook eens hoe veel genaden?
En weldaden?
Godt noch geeft te dezer tijdt,
Wat geniet gy noch al zegen?
In uw wegen,
Denkt eens wat gy waerdig zijt!
8. Gy hebt ô gunst! Hemels-schatten,
Aan te vatten,
Iezus! heeft die uw bereydt,
Hier mag ’t droeve hert in rusten,
Zich verlusten,
Dit goedt blijft in eeuwigheit.
9. Godt is zelfs uw heil-sprink-ader;
Lieve Vader,
Dat vernoegt een ang gemoedt,
Moet gy iets op d’aerd’ ontbeeren?
In den Heere,
| |
[pagina 172]
| |
Is uw algenoegzaam goedt.
10. Ziele! zijt gerust, en stille,
’t Is Gods wille,
Al het geen uw hier ontmoet;
Hy zal goede redding maken,
Van uw’ zaken,
En die stuuren tot uw goedt.
11. Iaa verlieft gy ’t aerdze leven,
’t Was gegeven,
Voor een tijdt, van hem bepaalt;
Geeft de ziele, in zijn handen,
Uit de banden
Wordtzeinde vreugd gehaalt.
12. Heere! geeft dat ik my voege,
In genoegen,
Naa ’t bestuur van uwe handt;
Helpt my doch mijn kruice dragen,
Met behagen,
Geeft gedult in dezen standt.
13. Dat dan ’t hert, en ziels verlangen
Nimmer hangen,
Aan het schepsel kleyn van waerd’,
Doet my alle ydelheden,
Gantsch vertreden,
Voert mijn ziele boven d’aerd.
14. Ik zal my in doodt, en leven
Over geven
Aan uw, die wat recht is doet;
Al wat quaadt is voor uw kindren,
Zult gy hindren,
O mijn ziel! zijt wel gemoet.
| |
[pagina 173]
| |
15. Ik zal nu voortaan vertrouwen;
In ’t benouwen,
Op Gods hulp, en goedigheit:
Hy zal goede uitkomst geven.
In dit leven,
Anders in der eeuwigheyt!
|
|