| |
| |
| |
Christelijke Vrede-Vreugd’, en Bede Over het Verdrag tusschen den Koning van Engelant en de Vrye Vereenigde Nederlanden: Beslooten binnen Breda den 31 Iuly, en verkondigt den 24 Augusti 1667. Psalm 147. vs 12, 13. 14. O Ieruzalem! looft den Heere: ô Zoon looft uwen Godt: want hy maakte de grendelen uwer Poorten sterk. Hy zegent uwe kinderen binnen in uw: die uwe landtpalen in Vrede stelt.
| |
Toon: van den 89 Psalm.
Wiens ziele berst niet uit te zingen van Gods lof?
Nu d’aangenaame Vree geeft zoo veel vreugde stof?
Het hert van blyschap vol, hoe kan de tonge zwijgen!
De vreugde moeter uit, en binnenst’ opp’nig krijgen,
Wel aan ô Christen volk! laat hert en tongen paren
Zingt op, een nieuw gezang den Heere der heyrscharen!
2. Om ’t zondig wanbedrijf dat Vriend, tot Vyand maakt:
Heeft Gods heetgrimmigheyt zoo vreesselijk geblaakt,
En Landt en Zee onstelt, de herten zoo verslagen,
Om al die tegenspoën, zoo bittre Oorlogs plagen!
Van wreetheyt, Rovery, dat branden, bloetvergieten;
Van Broeders zoo genoemt, wien moest dat niet verdrieten?
3. De gantse Werelt door klonk ’t naare Krijgs-gerucht
Daar Babels-volk om lacht’, maar Zion klaegd’ en zucht,
Terwijl dat Engelandt, en Nederlandt krakelen
Zoo scherp en wrevelig! de wond’ scheen niet te heelen;
| |
| |
Dat Buur, en Bond-genoot malkanderen vernielen,
Die Broeders moesten zijn, vereent met hert en zielen.
4. Godt die de Rechter is, gezeten op zijn Troon,
Deed’ als een Vader doet, in twist van zoon, en zoon,
Hy haat de wrevel-Imoet, en geeft haar beyde slagen.
Hy wil dat zy in Vree en liefde weer verdragen.
Zoo sloeg Godt Nederlandt, en Engelandt, die beyde
Gevoelden Vaders wraak, die Bloed’rentwist wil scheyden.
5. Godt die het al beweegt! woont eeuwig in de rust,
Hy lieft het vreedzaam volk daarin neemt hy zijn lust,
Iezus is Vrede Vorst! Godt, is de Godt der Vrede!
Zijn Geest een Vrede geeft! in alle Christi leden,
’t Is ook der Engelen wens, (die Gode Eer op-dragen)
Op aerden zy de Vree! den mensch Gods welbehagen.
6. Hoe zoet is Broederschap! daar Vreed’ en Eendracht woont
Daar Nijdt en boosheyt vliet, daar zich de liefde toont,
’t Is ’t merk van kindren Gods, en Iezu Bondgenoten;
’t Is als een Balsemgeur op ’t hooft Aarons gegoten;
Die tot der kleedren zoom lieflijk quam nederdalen.
Dat volk kroont Godt met gunst, leven, en zegenstralen.
7. Dankt Godt ô Nederlandt! met lippen en gemoedt,
Voor nieuw bewezen gunst, ’t is groot dat hy uw doet,
Uw staat, uw Eeren-glans, onlangs zoo laeg en duister!
Rijst nu en klaart weer op, tot u voorgaande luister;
Godt zett’ u op het hooft een kroone van Victory!
En nu de Vrede-krans; tot groote Eer en Glory.
| |
| |
8. Godt! voerd u zaake uit, tot heyl van Staat en Landt!
Ontmoet hem met ootmoet, geeft weer aan hem de handt,
Blijft trouw in zijn verbondt: maakt Godt u weg voorspoedig,
Wordt niet los, zorgeloos, noch dertel, of hoogmoedig,
Bemindt zijn Woordt en Dienst, houd u aan zijne wegen;
Dan is uw Vrede vast, in zijn genaad en zegen.
9. O zegenrijke Godt! nu gy de Vrede zendt,
Heeft Rovery, geweldt, en vyandtschap een end’.
Het arm gevangen volk, raakt uit der wreeden handen,
d’Een zal den and’ren niet beschaden, doden, branden.
De Koopman zal ter zee, zijn handel veylig drijven,
In welvaart stille rust, zal elk by ’t zijne blijven.
10. O Vrede! lief en waerdt, een moeder van de rust,
O Vrede zoo begeert! vermaak en herten-lust,
O Vrede zoete bandt! die boeit de Oorlogs-scharen,
O hemels Vreê-muzijk! die wreede kan bedaren,
O Vreê! die zegen baart, en weer de booze twisten,
O Vrede heyl’ge bandt! een ciersel van den Christen.
11. O Vader, van de Vreê, geeft zegen van uw handt;
Geeft Vrede in genaa, doet dat dien vrede-bandt
Met Engelandt gemaakt, en Neerlandt eeuwig duure;
Dat Christi Koninkrijk bloey’ in haar beyder muuren
Dat zy eendrachtelijk haar zamen zoo verbinden,
Dat Nijdt, haat list of twist noyt plaatze wedervinden.
12. O Koning van de vreê! breyd dan uw Koninkrijk
Op aerden wyder uit, op dat uw Eere blijk:
Weert valsche leer en schijn, met yd’le menschen vonden
| |
| |
Uw volk zy als een hert, en ziele zaam gebonden
Dat kennis, heyligheyt, in uw gemeenten bloeyen.
Dat vruchten van geloof, en liefde meerder groeyen.
13. O Iezus Vrede-vorst! maakt Vrede door u bloedt
Geeft ons de zaal’ge Vreed! die rust geeft in ’t gemoedt:
Dat uw verdienst de vlam van ’s Vaders gramschap blusse
Dat de Gerechtigheyt, en Vreed’ malkanderen kussen!
Dat Goedertierenheyt, en Waarheyt zamen kleven!
Zoo zy ’t beginzel hier: ’t volmaakt’ in ’t eeuwig leven.
|
|