| |
| |
| |
XIII. Hoofd-stuk. Of d’Ouden de pokken gekend hebben.
HEt is seer waarschynelijk dat de pokken soo oud sijn, als wy in het eerste hoofd-stuk gesegt hebben, dat is te seggen, dat sy voor Noach haar begin hebben gehad, want het is zeker dat ’er op die tyd openbare hoeren syn geweest, en gelyk, als men die van alle tyden af gehad heeft, soo is het ook seker, dat zy de pokken hebben gehad: het is egter een saak, die men door de reden niet volkomen kan bewysen, want wy hebben daar toe geen klare sekerheid genoeg: want de bewysen moest men halen of uit de heilige schrift, of uit eenige boeken die van de geneeskunde handelen, welke een trouw verhaal van dese ziekte deden, ik seg van schyvers of boeken in de genees-konst, want alle d’andere moet men over dese stoffe onwettig agten, in welke men niet een zier siet; en soo sig daar al ymand mede heeft bemoeid, zoo heeft hy maar konnen schryven als een ja segger, en volgens de gemeene gerugten, die gemeenlyk valsch syn, waar van men zig dagelyks moet myden.
Wat belangt de Heilige Schrift, ik geloof niet dat ’er een plaats is, die klaarder spreekt als die van den prediker, welke ik in het eerste Hoofd-stuk hebbe aangehaalt, welke segt, dat die gene, welke de sonden van hoereryen begaan, deel sullen hebben, met de verrottin-
| |
| |
ge en de wormen, dat men niet beter kan vertalen, dan gewormte en pokken; maar egter, alsoo dit vers uitdrukkelyk is, soo is ’er een overreding van nooden om te bewysen, gelyk als wy in het voorgemelde hoofd-stuk gedaan hebben: want aangaat ’t gene op veel plaatsen van het oude Testament gesegt is, voornamelyk door het gansche boek der Leviten, en der getallen, alwaar men siet, dat men d’onderscheid, van die haar zaad ontvallen is, dog dit bewyst niet, dat die tot de pokken nadert, want men ziet in alle de selfde plaatsen, dat men soo veel agt geeft op de Melaatsen, en op de vrouwen bloed-vloed, ofte ander bloed-verlies, en dat soo wel als op de besnedene, en bastaarden, derhalven sy om verscheide redenen van haar van den ingang des tempels weerde, ja selfs die gene, welke soodanige vrouwen of Melaatsen hadden aangeraakt, want dese wierden voor onreine verklaart, ook haar kleederen, alle dese wierden voor een tyd voor onrein gehouden, konnende het Heiligdom des Heeren niet naderen, ten sy der selvige volgens de wet waren gesuivert, dit sterkte selfs zoo verre uit, tot uit het land te vertrekken, en dat niet alleenig die welke ziek waren van een tegen-willige zaad-vloed de Melaatsen, en de vrouwen die haar stonden hadden, maar ook die, welke des nagts in den droom haar zaad waren quyt geraakt, gelijk men leest in het 23 Hoofd-stuk van deuteronomium, alsoo de wet segt: de Legers des Heeren waren Heilig, en de Heere in ’t midden des legers. Soo dat men hier uit geen redenen konnen vinden, om te bewysen d’oudheid der pokken, als soo wel beter de tegen-willige zaad-vloed, die op veele wysen ontmoeten kan, sonder een venus-quaal te syn, gelyk een yder bekend is,
| |
| |
Behalven de plaatsen, die wy hebben aangetogen, soo vind men nog in ’t begin van het vier en twintigste Hooft-stuk van deuteronomium dat het aan een man geoorlooft, welke een verdorven of bevlekte vrouw qaam te trouwen, haar te verlaten, maar de wyse van spreken, die de schrift gebruikt, is aldus om eenige onreinigheid, of onsuiverheid, dit is seer algemeen, om eenige gedagten te konnen maken ten voordeel van de pokken, want dese onreinigheid of onsuiverheid wil te zeggen sijn vuile onreinigheid, rottige stinkendheid, bedervinge, stank, besmettinge en diergelijke, want zoo dikwils het my voorkomt om d’onreinigheids wille, wil ik liefst seggen, dat men haar konde verlaten, dat het was om de pokken, Melaatsheid, vuil en stikkend, ontmaagd, en soo voorts.
Men kan dan uit de schrift geen klare blyk trekken, soo weinig als seder Genees-kundige, welke, om d’oudheid der pokken aan te wysen, vast stelt dat in het 29 Hoofd-stuk van deuteronomium, van een siekte is gesproken, welkers toevallen aan die der pokken gelyk sijn: en om met vaster grond te bewysen, brengt hy het 25 en 27 vers aan, van het selfde negen en twintigste Hoofd-stuk. Onderwylen ziet men niet, dat daar meer gesproken van de pokken, als van het Amphitheater te Toulonse, en selfs in het geheele boek van Deuteronomium, daar is niet dat daar gelykend, de Lezer oordeele van het overige.
Soo men dan nu al een vaste Authoriteit soude willen hebben, moest men die soeken in een seer oud genees-kundige, en hier toe heb ik gesien dat men Hippocrates, Galenus, Saliceeus, Gordon, die men meent de pokken gekend te
| |
| |
hebben; het gene nu van d’eerste onwaar is, en ’t geene sy schryven, staat niet ter goeder trouw te boek, of sy hebben die schryvers niet gekend.
Het is waar dat dese schryvers hier en ginder van veel toevallen gesproken hebben, die met de pokken gemeen syn; maar alsoo alle selfde toevallen gevonden werden, zonder de tegen-woordigheid der pokken, gelijk als verlies van zaad, het uitvallen des hairs, sweringen in de mond, en aan de schaam-deelen, vuurigheden, puisten, vyg-werten, wratten, knoop-swellen en zoo voorts, bevind men dat Hippocrates en Galenus van dese toevallen gewaagt hebben, zoo d’een als d’andere, maar men zal daar niet vinden, dat zy dese toevallen aan de Venus-ziekte hebben toegeschreven, ’t gene sy de fenynige pokken toeeigenen; ook ziet men niet dat sy geweten hebben dat dese toevallen van zoo een fenyn konden voort-gebragt werden, een gevolg van gemeenschap met mannen, met de straat-hoeren, ofte van eenige andere aanrakinge: derhalven moet men besluiten, dat haar de pokken sijn onbekend geweest.
Daar synder die gelooft hebben dat Hippocrates dese ziekte met alle syn toevallen beschreven heeft, in het derde boek van zyn volk-ziekte (libri de morbis Epidemicis) de derde deilinge van de druk van Marinel, alwaar men alle de toevallen van de pokken vind, als puisten over het gansche Lighaam, kalkbuilen, sweringen en bedervingen, der beenderen, pynen, uitvallen des hairs van ’t hoofd en baard, sweer-gaten op op het hoofe, in de monden en aan de schaan-deelen, en soo voorts. Alles dit segt men de
| |
| |
pokken te wesen: en Valesius, dien bekenden verklaarder over Hippocrates, segt, in ’t begin van syn vierde verklaringe, die hy over de volk-ziekten gedaan heeft, heeft over dese stoffe reden gehad te zeggen, dat in ’t lezen deser toevallen, dat ’er geen genees-kundige is, die niet zonder zwarigheid oordeeld, dat het de pokken zouden wesen. Dit zyn dan de woorden van Vallecius:
Maar aan wie sal ymand der Genees-kundige verhalen, dat ymand op het hoofd gehad heeft veele sweeren, met een uitgevallen hoofd-hair en des baars zonder koors, en met sweeren aan de schamel-deelen en in de keel, en dat eindelyk bloote beenen zyn uitgevallen, die niet zoude toestemmen, buiten twyffel de France ziekre te wesen; want daar zynder te dier tyd veele diergelyke geweest om de welke ook veele andere qaulen sijn geweest, die in dit werk en andere, van Hippocrates werden verhaalt, om te gelooven, dat in die ziekte niets nieuws is, ’t gene de vorige euwen niet gesien is geweest.
Ik sta Vallesius toe; dat volgens het verhaal der toevallen, die hy aanteikend, geen Geneeskundige is, die niet oordeelen sal, dat het de pokken syn, zoo daar niet anders was dan dat; ik gelooft nog dat alles met hem, dat in de vorige euwen de pokken alsoo wel in swang zyn geweest, als nu ter tyd: maar ik zegge, dat de ziekte, daar Hippocrates van spreekt, de pokken niet zyn, maar een pestilentiale ziekte is geweest volgens het gevoel en van Galenus en Hippocrates selfs, en dat sulx waar is, zoo behoeft men maar d’Historie van Hippocrates te Lezen, en over andere toevallen welke die vergeselschappen, die reeds van ons zyn aangewesen, zoo zal hy zonder tegen-spreken oordeelen, dat het in die tyd een
| |
| |
pestilentiale ziekte onder het volk was: men ziet zelfs dat Hippocrates, de gedagten niet heeft gehad van de pokken te weten; en ik seg als nog, dat zy hem onbekend sijn geweest, ten minsten de schriften, die wy hebben, getuigen daar niets van. Men soude wel konnen doen, dat onder de zieken, die hy in die tyd gesien heeft, ymand geweest is, welke de pokken had, en de selvige hem niet bekend is geweest, ten ware de pest en de pokken een en het selfde ware, en dat hy soo was bedrogen geweest. Want al is ’t dat Hippocrates een der grootste geneeskundige des waerels is geweest, en na zyn wetenschap ons veel ligts heeft toegebragt, meer dan alle die welke na hem geschreven hebben, zoo was hy egter een man, die mede de dwalinge onderworpen was, hy leefde in een tyd, wanneer de bespiegelende genees-konst in haar geboorte was, of om beter te zeggen, sy was de Vader: daar van komt het dat niet volmaakt kon voort-gebragt werden.
Men segt dat Salicetus, die in ’t Jaar 1270 Geschreven heeft, eenige aanteikeningen gemaakt heeft, waar uit men de pokken kan kennen, en dat is waar, niet wel uit de plaatsen, die hy aanhaalt, en mede niet uit sijn redenering, want hy heeft in sijn Heel-konst een Hoofd stuk, welker opschrift is Het 48 Hoofd-stuk, van de witte puisjen en spleten, en verrottingen, die aan de roede, en omtrent de voorhuid voortkomen, en dat door de by-een-komst met een hoer of door een andere zaak.
Ook heb ik gevonden in Gordon, welke zyn boek geschreven heeft 1305, (na dat hy wel twintig Jaren in de by-een-komst der geneeskundige te Mompelier lessen gedaan had) on-
| |
| |
der eenige plaatsen spreekt hy seer klaar in het vyfde Hoofd-stuk van de lydingen der roede. Dat onder d’uiterlijke oorzaken van de gebreken der roede, men dat moet tellen, ’t welk koomt te verkrygen, wanneer men met een vrouw te doen heeft gehad, welkers Baar-moeder onsuiver is, stinkend, vol van vuile etter en zoo voorts. En in het selfde Hoof-stuk schrijft hy een middel om een Chanker aan de roede te genezen. En ziet, daar hebje genoeg, om te doen zien dat de pokken zeer oud zyn; waar door men moet waarnemen, hoe valsch zommige Historien sijn, die men wegens den oorsprong en ’t begin dezer ziekte beschryft, gelyk als die, welke zeggen, dat zy in Europa niet verschenen is, dan over twee hondert Jaren of daar ontrent, en in Vrank-ryk is gebragt door de zoldaten welke van den oorloog van Napels wederom quamen, welke geweest was tusschen Karel de agste en Alphonsus Koning van Napels, in ’t Jaar 1493 of 94. Soo dat men ziet dat Salicetus en Gordon synde d’eerste, wel dry hondert Jaren te voren hebben geschreven, en die ziekte gekend hebben, en dat de geheele redenering segt, dat ’er de pokken syn gekomen wanneer daar openbare hoeren waren, soo dat d’eerste genees-kundige, die niet wel gekend hebben; misschien dat die verwart is geworden, met de Melaatsheid, waarvan wy in het volgende geschil sullen spreken.
|
|