Nieuwe Verhandeling van de Venus-Ziekten
(1700)–Gervais Ucay– AuteursrechtvrijIn welke, na dat men getoont heeft, dat de gewoone wyze van genesen, zeer gevaarlyk, twyffelagtig en swaar is; een andere veel gemakkelyker en veel zekerder wert voorgestelt
Gervais Ucay, Nieuwe Verhandeling van de Venus-Ziekten. In welke, na dat men getoont heeft, dat de gewoone wyze van genesen, zeer gevaarlyk, twyffelagtig en swaar is; een andere veel gemakkelyker en veel zekerder wert voorgestelt (ed. Steven Blankaart). Nicolaus ten Hoorn, Amsterdam 1700
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
exemplaar Universiteitsbibliotheek Gent, signatuur: BIB.MED. 2099
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gervais Ucay, Nieuwe Verhandeling van de Venus-Ziekten. In welke, na dat men getoont heeft, dat de gewoone wyze van genesen, zeer gevaarlyk, twyffelagtig en swaar is; een andere veel gemakkelyker en veel zekerder wert voorgestelt uit 1700, in een editie van Steven Blankaart. Er is gebruik gemaakt van een door Stichting Vrijwilligersnetwerk Nederlandse Taal o.l.v. Nicoline van der Sijs en Hans Beelen aangeleverd bestand.
redactionele ingrepen
fol. *4v: see → seer: ‘niet seer aengenaam’.
fol. *6r: onderigt → onderrigt: ‘het laatste onderrigt, dat men aan 't eind van dit boeksken sal vinden’ (vgl. o.a. p. 165).
p. 9: Spaan-kragen → Spaanse kragen: ‘een Druipert, Spaanse kragen, Klap-ooren en de Pokken’.
p. 11: noot i: nootteken in tekst ontbreekt, op inhoudelijk passende plaats gezet.
p. 12: en → een: ‘die een Spaanse kraag ofte Chanker verzuimt hebben’.
p. 13: me → men: ‘moet men in agt nemen’.
p. 16: algeene → algemeene: ‘d’algemeene pokken’.
p. 20: sulllen → sullen: ‘sulllen uitleggen’.
p. 20: haat → haar: ‘welke op het roeden Hoofd haar verblyf nemen’.
p. 26: doorschydig → doorschynig: ‘Crystal ofte doorschynig sout’.
p. 26, noot t: rystallen → crystallen: ‘alle deze konnen uit de crystallen gehaalt werden, gelyk de scheikonst leert’.
p. 26, noot v: beramingen → benamingen: ‘welke alle sulke benamingen wil verdelgen en uitroeyen’.
p. 26, noot v: schyft → schryft: ‘dat hy syn voorschriften schryft’.
p. 27: le → te: ‘tot het oog-merk van onse verklaringe te geraken’.
p. 31, noot y: si → siet: ‘Gelyk men in het maken van de Tartarus Vitriolatus siet’.
p. 32: met → moet: ‘om die reden moet dat van het zaad ook soo syn’.
p. 33, noot a: an → en: ‘en dat de pest niet van een Alcali maar van een suur voortkomt’.
p. 34: sitte → hitte: ‘de kragt der hitte’.
p. 36: af → of: ‘die liever van honger wil sterven, of liever geen stuiver al syn leven winnen’.
p. 36: weder-hersalnigen → weder-herhalingen: ‘en de weder-herhalingen myden’.
p. 36: behulpsane → behulpsame: ‘de behulpsame hand’.
p. 37: dan → dat: ‘gebied de voorsigtigheid, dat men’.
p. 39: been-bretingen → been-brekingen: ‘vuile natte schurft, been-brekingen, soo is ’t een teeken’.
p. 46: VIII. Hooft-stuk → VII. Hooft-stuk.
p. 55: wetd → werd: ‘die door het zuur dik werd en verhard’.
p. 58: de speelsel buisen → de speeksel-buisen: ‘en dat in de speeksel-buisen altyd een slymigheid is’.
p. 58, noot r: lang- → langsaam sijn: ‘Ja alle haar bewegingen langsaam sijn.’.
p. 62: dan → dat: ‘een middel is, dat geen quaad kan doen’.
p. 70: gaa → gaan: ‘zoo sal de lyder overvloedig ter stoelgang gaan’.
p. 72, noot i: onstigtbare → onsigtbare: ‘d’onsigtbare doorwaseming’.
p. 76: onsigtbare → ongsigtbare: ‘d’onsigtbare uitwaseming’.
p. 79: geest → geweest: ‘welke in de salf was gemengt geweest’.
p. 79-80: buik → quik: ‘niet een dubbele quik zy’ (voor deze lezing de custode aangehouden).
p. 83: loze noot q niet verwerkt.
p. 84: wy → my; my → myn: ‘om van my genesen te willen zyn, of onder myn handen liever te willen sterven’.
p. 84: vroge → vroeg: ‘in een Herberg, en vroeg’.
p. 95: gem → hem: ‘gaf ik hem des ogtens’.
p. 99: en → een: ‘een uur voor dat het opstond‘.
p. 99: sin → sijn: ‘moeten omsigtig sijn’.
p. 99: daat → daar: ‘gesond geworden, en daar by redelyk wel in ’t vleis’.
p. 101: geaccommodeett → geaccommodeert: ‘dese Dame wierde weder, als te voren geaccommodeert, en genesen’.
p. 105: soo da → soo dat: ‘soo dat men dese spreek-wyse wel uit de Genees kunde mag bannen’.
p. 120, noot a: te w eden → te woeden: ‘jigtige pynen (...) komen min of meer te woeden’.
p. 124: , voornamelyk → (voornamelyk: ‘(voornamelyk, wanneer die luiden, na de by eenkomste, geen zorg dragen, haar roede af te wasschen)’.
p. 134: hood-stuk → hoofd-stuk: ‘verklaren, gelyk als wy in het vyfde hoofd-stuk gedaan hebben’.
p. 136: been-knagnigen → been-knagingen: ‘de kalk-builen kan doen verharden, en de been-knagingen meer doen in eten’.
p. 138: hent → het: ‘om van daar tot in het bloed te geraken’.
p. 140: Hood-stuk → Hoofd-stuk: ‘den prediker, welke ik in het eerste Hoofd-stuk hebbe aangehaalt’.
p. 142: het onjuiste paginanummer 242 is verbeterd in 142..
p. 142: stinkendheip → stinkendheid: ‘vuile onreinigheid, rottige stinkendheid’.
p. 142: hot → het: ‘zoo dikwils het my voorkomt’.
p. 142: he → het: ‘van het selfde negen en twintigste Hoofd-stuk’.
p. 142: wiilen → willen: ‘soude willen hebben’.
p. 142: Hippscartes → Hippocrates: ‘dat men Hippocrates, Galenus’.
p. 142: gekeud → gekend: ‘de pokken gekend te hebben’.
p. 143: nies → niet: ‘sy hebben die schryvers niet gekend’.
p. 143: Hippocratet → Hippocrates: ‘dat Hippocrates dese ziekte’.
p. 144: volkt ziehten → volk-ziekten: ‘die hy over de volk-ziekten gedaan heeft’.
p. 144 bemen → zoo behoeft men: ‘zoo behoeft men maar d’Historie van Hippocrates te Lezen’.
p. 145: mide → mede: ‘en mede niet uit sijn redenering’.
p. 146: het onjuiste paginanummer 156 is verbeterd in 146.
p. 149: verandelen → veranderen: ‘Of die nu veranderen in schurft’.
p. 151: soodaningen → soodanigen: ‘van soodanigen voorbeeld kan ik getuigen’.
p. 152: veroosaken → veroorsaken: ‘zoo konnen die op zekere afstandigheid de pokken veroorsaken’.
p. 156: vooroodeel → vooroordeel: ‘Ik ben van gevoelen dat het vooroordeel’.
p. 157: moeleyk → moeyelijk: ‘om syn moeyelijk verdriet van dat hy sterven moet’.
p. 159: mipdel → middel; gescheid → geschied: ‘welke in het bloed door middel van het suur geschied’.
p. 159: sehielyker → schielyker: ‘en schielyker omloopt dan het bloed’.
p. 159: takkn → takken: ‘gelyk een groote rivier sig verdeelt in veele takken’.
p. 160: onderscheip → onderscheid: ‘een benaming geven, zoo als men die tot onderscheid moet bevatten’.
p. 164: vereteren → verbeteren: ‘dingen die de scherpigheden konnen verbeteren’.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (*1v, 116) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[fol. 1r]
Nieuwe Verhandeling van de Venus-Ziekten: In welke, na dat men getoont heeft, dat de gewoone wyze van genesen, zeer gevaarlyk, twyffelagtig en swaar is; een andere veel gemakkelyker en veel zekerder wert voorgestelt.Nevens eenige naau-keurige
Geschillen.
Door den Heer Gervais Ucay, M. D.
En met verscheyde noodige aanmerkingen door
Steph. Blankaart, M. D. verciert.
[vignet]
t’AMSTERDAM.
By Nicolaus ten Hoorn, Boekverkoper over het Oude Heeren Logement. 1700.
[fol. 6v]
Tafel der Hoofd-stukken.I. Hoofdst. VAn de pokken in ’t algemeen, zyn naam en oorspronk. | 1 |
II. Van de Pokken, zyne beschryving en toevallen in’t algemeen. | 5 |
III. Van de verdeelinge der Pokken. | 8 |
IV. Van de verscheide Trappen der Pokken, en des selfs voortgang. | 13 |
V. Van d'oorsaak der Pokken, en van den aart des Pokkigen gist. | 23 |
VI. Van de teikenen der Pokken, en het bestuur, dat men moet waarnemen om niemand te bedriegen, ofte om selfs niet te bedriegen. | 35 |
VII. Van de voor-segging der Pokken. | 46. |
VIII. Van de Quik-zilver, en of die een sonderlinge remedie tegens de Pokken is. | 49 |
[fol. 7r]
IX. Van de manier om de Pokken te genesen, en dat het quylen de kortste weg is, en de sekerste, aangesien men geen Quik-salf behoeft, om die in 't werk te stellen. | 66 |
Aanmerkingen op het voorgaande Hoofd-stuk. | 83 |
X. Van een Chanker of Spaanse kraag. | 102 |
XI. Van de koude pis, en vuile zaad-loop. | 104. |
XII, Van een Klap-oor, bubo of las-buil. | 106 |
[fol. 7v]
Tafel der Geschillen.I. HOe het komt dat de Pokken langen tyd in het Lighaam konnen blyven, zonder eenig ongemak te veroorsaken, of daar met alle de teikenen koomt te verschynen. | 119 |
II. Of een Man of vrouw, die de Pokken hebben kinderen konnen krygen, die sonder de Pokken syn. | 120 |
III. Waarom een vrouw, die dadelyker wys de Venus quaal niet heeft, niet nalaat deselvige mede te deelen. | 122 |
IV. Hoe dat, wanneer veele mannen, met een vrouw, die met de Venus-pokken besmet is, gemeenschap gehad hebbende d' eene een Druipert sal krygen, d' andere een Spaanse kraag, of een klap-oor, ofte de Venus-pokken, en weder een ander sal geen quaad ontmoeten | 123 |
V. Waarom een vrouw, die een drui- |
[fol. 8r]
pert heeft, niet altyd aan de gene, die met haar vermengt, een diergelyke Druipert aanset, maar een Chanker, of een klap-oor, en selfs wanneer sy een Chankert heeft. | 125 |
VI. Waarom sommige de Pokken krygen op d' eerste liefdevermaak, en dat andere die niet behalen, ten sy na veele genoegten gehad te hebben, alsoo sy dagelijks met pokkige te doen hebben. | 124 |
VII. Of 'er wel een seker bescherm-middel tegens de Pokken is. | 127 |
VIII. Of een vrouw die haar gewoone verandering heeft, de Venus quaal kan aansetten. | 130 |
IX. Of de gesternten de Pokken konnen aansetten. | 132 |
X. Of men, als men de Pokken heeft, en een haastige koors daar by komt, welke door een scheidinge (crisis) komt te eindigen, de selvige door het middel van scheidinge, ook de Pokken kan genesen. | 135 |
XI. Of men de Pokken moet bepalen te syn, een algemeene bedervinge in het |
[fol. 8v]
bloed en dat men die gemeenlyk behaalt door een feninige damp, in de by-een komste. | 137 |
XII. Waarom een Chanker op de voorhuid veel gevaarlyker is, om d' algemeene Pokken voort te brengen, als die, welke op de roede is. | 138. |
XIII. Of de ouden de Pokken gekend hebben. | 140 |
XIV. Of de pokken wel Melaatsheid der ouden mogte zyn. | 147 |
XV. Op wat voor een wyze men de Pokken kan krygen, en of men die door sekere vry groote tusschenruimte kan behalen. | 151 |
XVI. Welke het ware onderwerp van de pokkige gist is, en het helder water (lympha) of de slymvogten zyn, of eenige andere vogten. | 155 |
XVII. Waarom een man, die ten tyde dat hy de pokken had, gequets wierd, niet wel van syn wonden genesen werd, of ten minste beswaarlyker. | 163 |
Laatste onderrigt. | 169 |