den, en die by gevolg aan de menschen gemeen maakten, en dat door hare invloojingen, alsoo het eene een gevolg is van het andere. Ik weet niet wie belaggelyker is, of de Schryvers van dat gevoelen, of ik die myn gedagten seg, om haar te weder leggen; want hy moet niet wel met het Hoofd bewaart zyn, die niet kan bevatten, dat het een uitsporigheid is te geloven, dat de gesternten, in sekere gesteltheid zouden zyn, om de pokken te konnen veroorsaken: die gene welke in de gedagten sijn van des cartes en veel andere nieuwe schryvers, syn een-stemmend met malkanderen, want volgens haar gevoelen, zyn dese invloeden maar sin-spelingen en hersen-beelden van de sterre-kundige, alzoo ’er niet is dan de Son, van welke de warmte en het ligt koomt even als d’andere gesternten, die niet van haar selfs hebben, dat d’onder-maansche Lighamen konnen ontfangen. Want de warmte en het ligt zyn niet magtig om de pokken voort te brengen. De andere ware Philosophen, die daar in verstandiger syn dan des cartes, welke behalven de warmte en het ligt, erkennen in alle de gesternten dat ’er invloeden syn welke kragtige bewegingen konnen veroorsaken op de benedenste Lighamen, en magtig zyn de gematigdheid der menschen te veranderen, zoo dat door dit middel in haar verscheide neigingen verwekt werden, latende niet te min de vrye wil, over welke zy geen kragt hebben nog regel-regt nog volkomentlyk, ’t gene den Engelsen Genees-kundige wel heeft uitgelegt; dese wys-geren, zeg ik, hebben de pokken nog niet begrepen onder het getal die van ziekten der gesternten afhangen; maar sonder heel-verre te gaan, en ons geschil-stuk met ernst op te lossen, zoo moet men zeg-