Nieuwe Verhandeling van de Venus-Ziekten
(1700)–Gervais Ucay– AuteursrechtvrijIn welke, na dat men getoont heeft, dat de gewoone wyze van genesen, zeer gevaarlyk, twyffelagtig en swaar is; een andere veel gemakkelyker en veel zekerder wert voorgestelt
IX. Hooft-stuk. Van de maniere om de Pokken te genesen, en dat het quylen de korste weg is, en de sekerste, aangesien men geen quik-salf behoeft, om die in ’t werk te stellen.MEn kan dan niet getuigen, dat de pokken niet hebben konnen genesen werden, door alle die wegen, welke dienstig zyn om de slymige vogten uit te ledigen, met welke de Pokkige-gist in ’t bysonder is verknogt, en om het bloed te suiveren en hier toe dienen het sweeten, pisdryven, het braken, afgang maken en het quylen, het welke alle behoorlyke wegen syn. Maar men moet eindelyk toestemmen, dat onder dese manieren, die alle wel goed syn, eg- | ||||||
[pagina 67]
| ||||||
ter de quyling de beste is, de korsten en de sekerste, en ik segge selfs dat die de natuurlykste is; want wanneer men op de huis-houding onses Lighaams âgt geeft; en de wegen welke de natuur, tot uitlediging van yder overvloedig vogt, heeft geschikt, soo sal men bevinden dat sy de droesemagtige stoffen, welke na d’eerste kokinge na gebleven zyn, uit-ledigen, en dat de grofste deelen des gals en het alvleis-sap, door de stoel-gang; d’overvloedige weiagtigheid, na dat sy de voer-wagen van het voedend vogt is geweest, waar door alle de deelen des Lighaams werden gevoed, voor een gedeelte door het pissen, en een gedeelte door d’onsigtbare uitwaseming, werden uitgeloost; en voorts het maand-bloed door de baar-moeder, het speen-ader bloed door de speen-aders, en eenige besondere uitdygsels, door besondere wegen, gelyk als door d’ooren, de hairen; door d’ uitwaseming, enz. En eindelyk voor de slym, zyn tot uitlosing de speeksel-buisen geschikt: men kend de gemeenschap des slyms met het speeksel; dat sy niet verschelen dan in dikte, of om beter te seggen, het is de selfde stoffe; men swelgt de spog geduurig in, en als die in de maag is, verdikt sy, en sy voegt sig onder de spys-koking met de taeyste deelen der spysen, die dan allenxkens na den twaalf-vingerigen darm werd gevoert, alwaar sy sig gedurig met de gal, en het alvleis sap vermengt, Ga naar margenootc welke te samen een gi- | ||||||
[pagina 68]
| ||||||
stinge Ga naar margenootd maken, van welker de grofste zyn als te grond gestooten Ga naar margenoote te gelyk met de drek-stoffen, om door den stoelgang uitgeledigt te werden en het meest gesuiverste werd na het hert door de melk-vaten gevoert, en van daar door de slag-aderen met het bloed het gansche Lighaam door, van welke het allenxkens, van de op een gestapelde Ga naar margenootf klieren, die binnen ’t een en ’t andere kinnebakken leggen, welke van daar door de speeksel-buisen in de mond gescheiden werd, in welke nog de slym der hersenen koomt, alwaar een seer groote menigte, om de koude van dat deel werd voort gebragt; die door de tregter onsigtbaarlyk afsakt, die dwars door de slym-klier tot in de mond doorgesegen werd; soo dat het gemakkelyk te begrypen is, hoe de | ||||||
[pagina 69]
| ||||||
slym van alle de deelen des Lighaams na de mond gebragt werd, en dat dit zyn natuurlyke beweginge is; derhalven, wanneer men de quyling door de quik-middelen maakt, zynde des selfs loop verwakkert, zoo ontlast het van alle onsuiverheden, welke in het bloed zyn, en voornamelyk van de Pokkige gist, ten opsigte van zyn zuur, als wy elders gesegt hebben, en door dit middel werd het bloed volkomen gesuivert. Het is wel waar, dat het door het sweeten wel schynt te konnen geschieden, en sulx soude sonder twyffel wel konnen zyn, wanneer wy een sweet middel hadden, wiens eigenschap was, zonder geweld de slym van het bloed te scheiden, maar alzoo die taey is, kan het niet wel geschieden, dat door die middelen, welke wy kennen, zoodanig kan verdunt werden, dat sy tot een damp kan gebragt werd, die door de sweet-gaatjes des huids zoude konnen doorwasemen, en by aldien wy hard-nekkiglyk sulx begeeren werkstellig te maken, moet men het Lighaam zeer heet maken, in plaats dat de quyl of speeksel-klieren, door de natuur een geschikte figuur tot die scheidinge te verrigten gekregen hebben, dat is, om rond te spreken, om geen andere oorzaaken, om te doen blyken, dat de door konst gemaakte quyling, niet anders is dan een natuurlyke navolginge en verhaastinge. Alsoo die, welke op dese stoffe werken, wel door ervaringe zien, dat het meer moeyte is het quylen te bemagtigen, dan te verwekken, en daarom, (die de selvige door de strykade bevorderen) brengen sy alle hare lyders gedurig in gevaer des levens, alzoo zy geen staat op de menigte des quik-silvers konnen maken, welke door de huid in het Lighaam is ingedrongen, om de | ||||||
[pagina 70]
| ||||||
slym tot beweginge te brengen, die niet geprecipiteert is, en om allenxkens de quyl-vaten te openen; daarom gebeurt het, dat de meeste die dit waar nemen, dat de slym en d’andere vogten na de keel en het hoofd klimmen, en blasen het zelvige op, waar door de lyder in gevaar geraakt van te stikken, het welk niet meer gebeurt dan al te dikwyls, en om dit alles t’ontgaan, zoo moet men het quylen op een veel sagter wyze pogen te verwekken, daar in ’t alderminste geen gevaar in steekt. Dit is d’oorzaak waarom ik met aller ernst een bereiding van quik-zilver soek, die geheel verscheiden is, van alle die, welke men by de schryvers vind, door welkers middel ik het quylen sal verwekken, gevende haar een halve dragme ten hoogsten, of meer aan de sterke, om in dry of vier reisen in te geven; dan zoo sal de lyder overvloedig ter stoelgang gaan, of zommige braken daar wel af, andere doet het de pis afsetten, of het werkt door d’onsigtbare uitwaseming, waar door de slym genoegzaam aan het woelen en bewegen geraakt, om door de mond uit gequylt te werden en dat in gelyke tyd, als het door de strykade geschied, maar op een wyse welke onvergelykelyk sagter is, ontgaande op dese maniere alle beletselen en moeyelykheden, welke by de strykaden zyn, welke sijn, om de waarheid te zeggen, soo groot en zoo verdrietig, buiten ’t gevaar, daar de lyders in zyn, dat indien de Pokkige sulx wist, zoo geloof ik niet, dat ’er van hondert een soude syn, die niet liever al zyn leven lang met dese quaal zoude willen behebt zyn, dan zig aan zoo een gevaarlyk middel over geven. Om te leeren hoe gevaarlyk dit genees-middel is, ziet hier dan de manier, hoe men gewoon is | ||||||
[pagina 71]
| ||||||
met de Pokkige te handelen, wanneer men haar door de strykade wil genesen. Ik stel dan vast, dat de lyder geen siekte heeft, welke met de Pokken vermengt is, dat is, dat hy maar enkelyk de Pokken heeft, het welke anders andere middelen vereist, welke eerst dienen voor te gaan. Nog wil ik, dat het een goed lighaam zy, dat aanstonds dese middelen kan gebruiken, sonder veele groote voorbereidingen, om de menigte quade hoedanigheden te verbeteren, welke in soo een lyder d’overhand mogten hebben. Met dit alles kan men sig tot het bereiden niet begeven, eerst set men hem een darm speutsel om hem tot het ader-laten bequaam te maken; des anderen daags werd hy gelaten, en men herhaalt die nogmaals, na dat de lyder meer ofte min bloed-ryk is Ga naar margenootg men geeft ten minsten twee of dry reysen een buik-suivering Ga naar margenooth in, om de grove vuiligheid magtig te werden; vervolgens baad men agt of tien dagen agter een, om de vogten vloeybaar te maken, de sweet-pypjes van de huid des ganschen lighaams te openen, en te maken, dat de quik te beter mogte in het | ||||||
[pagina 72]
| ||||||
bloed door-dringen Ga naar margenooti veele helpen het openen der sweet-gaaten nog beter met sweeten, dat sy twee of dry reisen in ’t werk stellen, leggende de lyder onder een boogs-gewyse tuig ofte veld-tent, ofte onder eenig ander sweet-tuig, dat daar eigentlyk toe gemaakt is: onderwylen laat men hem een gersten-drank drinken, om de lyder warm te maken, en de vogten in beweginge te brengen; ter selver tyd nu ontrekt men allenxkens de spysen, op dat hy haast sig tot het vlees-nat mogten begeven. Na dit alles verigt te hebben, begint men de strykade met een salf van quik-silver daar toe voor af bereid: dese salf nu is gemeenlyk na een voor-schrift bereid, of wel na een ander, hebbende d’eene meeren min quik-silver by sig gemengt:
vryft de quiksilver in een marmere mortier met een houte stamper onder de terpentyn wel onder malkanderen; als men nu de quiksilver niet meer vermerkt, en als dood is, soo mengt’er dan de verkens-reusel onder met de laurier olie | ||||||
[pagina 73]
| ||||||
dit roert men wel een week lang, of langer wel te degen onder malkanderen; dit werd nu de grise-salf, anders de Napelse genaamt, het welke de selfde is, welke de Apothekers verkoopen tegens de schurft ofte krawagie, behalven dat hier een weinig meer quiksilvers in koomt. Ga naar margenootk Men neemt dan van dese salf, na dat men een groot vuur heeft aangelegt, met een schut daar rontom, Ga naar margenootl men laat hem in sijn hemd door warm werden, op dat de salf wel mogte door-dringen, en men besmeert hem dan voor d’eerste reis, de salf wel inwryvende, van de voet-solen af tot boven de knyen toe, en van de voor-hand tot boven de Schouders toe, soo dat in dese strykade twee of dry oncen salf verbruikt werd; dan legt men de lyder in een heet gemaakt bed, en men dekt hem wel toe, sijnde de bedstede en de geheele kamer soodanig gestelt, dat de logt geen uit-togt heeft, en geen koude wind daar binnen kome, stokende altyd een goed vuur nagt en dag, ja selfs als het maar middelmagtig koud is. Des anderen daags, laat men de lyder weder op de selfde wyse leggen, en men gebruikt dan een weinig meerder salfs, en men bestrykt hem het gansche lighaam, behalven het hoofd, voor op de borst, en buik, en men legt hem weder in een wel gewarmt bed. Op den derden dag herdoet men het selfde, en soo men geen teekenen heeft van dat het quylen na by is, soo volhard men nog de vierde, vyfde en sesde dag met de strykade, en wanneer | ||||||
[pagina 74]
| ||||||
men dan nog geen teikenen van quylen verneemt, soo derft men geen strykade meer in ’t werk stellen, om de lyder niet in gevaar van sijn leven te brengen, dan soo geeft men een weinig sublimatum dulce in, om het quylen te bepalen, Want wanneer anders de quik na het hoofd klimt, soo voelt men de stekingen in de mond, welke sweren werden. En alsoo de slym gemeenlyk daar met een groote schielykheid gevoert werd, soo schieten daar mede andere vogten toe, die het hoofd met de keel doen swellen, waar door de lyder in een groot gevaar van te stikken geraakt: want als de speeksel-buisen open sijn en de slym vloeybaar genoeg, loopt die snel genoeg, en geeft alle dagen twee of dry pond quyl. Dese quyling, om tot sijn oogmerk te brengen, moet ten minsten vyftien dagen en ten hoogsten een maand geduuren Ga naar margenootm en in dese tyd moet de lyder alleen by vlees-nat leven, op het eind geeft men hem wat doiren van eyeren, en een drank van Pok-hout gemaakt, welke seer onbevallig is. Om de twee dagen zet men een darm-speutsel, en men verwekt somwylen een sagten stoelgang, en voor al op ’t eind van de quyling; en daar na eindelyk ophoudende, soo buik-suivert men na de wyse of men doet gemeenlyk eens wederom bloed af tappen, of men laat eens sweeten, na dat hy veel of weinig door het quylen is uitgedroogt. Hier by koomt dat de lyder niet van bed moet veranderen, en d’eerste agt of ne- | ||||||
[pagina 75]
| ||||||
gen dagen van geen lakens moet verschoont werden, en het eigenste hemd aan doen, dat hy van ’t begin der strykade heeft aangehad, en dit sal een oud soldaat niet swaar vallen te doen, die een hemd veeltyds wel wat langer draagt, dat nog vol vuiligheid en luisen krielt: maar dese minnaars, die gewoon syn cysjen op zyn rysjen te hebben, geloof ik, dat dit hoofd-punt alleen haar tot een straffe dient. Ik hebbe vast gestelt hoe men hier met een man moet handelen; maar soo het vrouwen zyn, die hare maand-getyden, ongeregelt hebben, soo heeft het sijn werk haar een regel voor te schryven, eer sy eenige genees-middelen sullen gebruiken; en by aldien sy swanger zyn, soo moet men op alle bysonderheden agt geven. Ik heb mede gesegt, dat die gene, welke de strykade sal ondernemen, moet gesond syn en ligt te genesen, want gelyk de quik-silver door dese wyse binnen in het lighaam gekomen is, en dat sonder eenige bepaling, die daar is ingegaan na de gesteltheid der sweet-gaten des huids, soo gebeurt het veeltyds dat dese sweet-gaten te seer gesloten zyn, en dat’er dan zeer weinig quik is binnen gekomen, welke niet genoeg is om de slym des ganschen lighaams los te maken, zoo dat’er dan nog van de pokkige gist overblyft, waar door op nieuws wel haast de pokken geboren werden, en wanneer de sweet gaatjes nu al te ruim zyn, gaat ’er te veel quik seffens door, welke de slym al te ras verdunt, en haastig na het hoofd vliegt en de speeksel-vaten, te gelyk met andere vogten, waar door niet alleen het gevaar van stikken komt, gelyk als wy gesegt hebben, maar dese verhaaste beweginge belet de quikzilver, dat sy door het gansche Lighaam met gelykmatig kan | ||||||
[pagina 76]
| ||||||
verdeelt werden, om overal een losmaking der gestremde vogten te verwekken; zoo dat men in dit geval niet volkomen genesen kan werden, en evenwel hangt het niet af van die gene welke de strykade doet, om daar meer of min door de huid te laten indringen, gelyk wy gezegt hebben, maar het hangt van de gestelheid der sweet-gaten af; hier uit kan men dit gevolg trekken, dat die, welke door de strykade genezen werden, niet genesen dan by geluk, en het meer haar goede gesteltheid te wyten is, als aan de genees-kundige, welke het haar voorschryft. Maar dit komt alzoo niet te gebeuren wanneer men de quik-bereidsels door de mond in neemt, want hier kan men zoo veel van ingeven als men dunkt noodig te wesen, en zoo veel vermeerderen, tot dat het quylen overvloedig voort komt. Dit quylen is niet gevaarlyk, alzoo die maar allenxkens werd verrigt; sy is seer sagt, want men ontrekt een gedeelte van die stoffe door de stoel-gang, braken, pissen, en d’onsigtbare uitwaseming. Hier is geen grooten omslag toe van nooden; want alsulke onnuttigheden sijn onnoodig, die men ontrent de strykade gebruikt; en dese kan men verligten als men begeert. Dese genesinge gaat seer kort, alsoo men aanstonds dat middel aan een yder uitreikt en de tyd wanneer het quylen aan gaat is gemeenlyk op de sesde of sevende dag; het dient om de lyder te bereiden, soo het nodig was, en dese bereiding is niet anders dan ader-laten, het welke men doet, als het vereist werd, en eenig vlees-nat met groente aan die gene welke verhit sijn; als de quyling ophoud, maakt men stoelgang door een Konink- | ||||||
[pagina 77]
| ||||||
lyke gerste drank, en meer valt ’er niet te doen. Het is seker, dat wanneer de huid besmet is, dat men tot voorkominge een ligt sweeten kan verwekken, gevende een ogtend twee of dry agter malkanderen een glas vol van gesegende distel water in, met wat kaneel-water, en eenige droppelen vlugge geest van sal armoniak, het welk een wonderlyk middel is, om sonder eenige moeyelykheid te doen sweeten, synde d’aldersagste wyse die men bedenken kan: maar by aldien men wat sterker wil sweeten, soo kan men daar agt of tien greinen vlug sout van vipers by doen. Dese wyse om het quylen te verwekken door het innemen van quik, is aan verstandige luiden niet onbekend geweest, en men stelt die op alle vermaarde plaatsen in ’t werk d’eene gebruikt de rouwe Quik, welke altyd gevaarlyk is, waar van ik elders gesproken hebbe; andere gebruiken witte precipitaat die ik niet geloof sonder gevaar te sijn, alsoo die met sterk-water is bereid, welkers zuire geesten, zig met de quik soo nauw vereenigen, dat sy niet te scheiden zijn, ’t sy hoe men die bereid, met water afsoet, en met brandewyn brand, ofte op wat wyse die sonder sterk-water bereid werd; maar alsoo ik dan van dese middelen geen ervaringe gesien heb, welke ik altyd, niet sonder gegronde reden voor verdagt houde, wil ik daar over niets bepalen. Ik weet alleen dat de soete opgeheve quik, die een yder gebruikt, niet gevaarlyk kan syn, ten aansien van sijn bereiding, welke door d’ervarentheid bevonden is seer goed te sijn? maar alsoo men aan yder lyder een groote menigte moet geven, alsoo ’er sijn, welke voor de genesing | ||||||
[pagina 78]
| ||||||
der Pokken van d’eerste graad, die ingenomen hebben, meer dan ses hondert greinen, soo stel ik soodanigen middel niet in ’t werk, wanneer ik quylen kan verwekken, met een quik, die veel soeter is, dan die, en dat met soo weinig, dat men seer ligt met vyftien of twintig greinen, en ten hoogsten dertig, na dat ymand sterk is in dry ofte vier reisen kan in nemen. En om te verstaan dat sulx seer ligt te doen is, moet men de volgende overwegingen gade slaan, welke op de selfde tyd de gansche wyse seer klaar sal toonen, die ik gewoon ben te gebruiken, om de bereidinge des quiks te maken. Voor eerst zoo moet men overwegen, om met zekerheid te gaan, dat men alle soorten van scherpigheden moet weg bannen; alzoo de quik, die genoeg in de Pokkige Lighamen vind; selfs is die genoeg in alle zoorten van Lighamen, welke zig met de selvige verbind, en aan de selvige kragts genoeg geeft om de speeksel vaten te openen. Ten tweeden, dat de quik-zilver een groot vyand der hersenen en der senuw-deelen is, wanneer hy rauw is, of qualijk bereid: men moet se niet rauw ingeven, selfs gemengt met buik-suiverende middelen, welke door de stoel-gang werken, want dit is het middel niet om het quylen te verwekken, want men kan niet twyffelen, also men die zoo niet kan toe maken, om niet te konnen gevaarlyk zyn, gelyk men by voorbeeld in de zoet gemaakte sublimaat ziet, het welk d’ervaringe leert te zyn een goed middel. Ten derden, dat alle de bereidselen, die men van de quik maakt, van haar eigene aart zoo | ||||||
[pagina 79]
| ||||||
verre niet afwyken, of sy behouden altyd het merkteiken van haar eerste gedaante, die zy zeer gemakkelyk kan aannemen in alle de gewoone bereidselen, en het is best, dat die daar zoo verre van afwykt, als het mogelyk is, ten minsten zoo veel als noodig is, anders soude zy in het Lighaam niets verigten. Ten vierden, dat men om die reden zoo weinig van die quik-bereiding moet ingeven als men kan, en men moet in agt nemen, (als men de strykade gebruikt) gelyk het behoort, op de gesteltheid der Lighaamen; alhier komt zeer weinig binnen in het Lighaam, daar de strykade meer heeft. Tot nog toe heeft men brave mannen gehad, die seggen dat ’er door de strykade geen quik, maar alleen d’enkele wasem indrong, maar als men nieuws-gierig was de quik, die in het lin- was, by een te vergaderden, soude men de selfde quik in gewigte bevinden, welke in de salf was gemengt geweest. Ga naar margenootn Ten vyfden, dat wanneer men de quik eigentlyk bereid heeft om na het hoofd te klimmen, om de quyling te verwekken; zoo is egter dit quylen onnut, ten zy die door beweginge komt, die men afscheidende (Critique) noemt; dat is te seggen, dat de Pokkige stoffe sig van het bloed moet afscheiden, en door de bequaamste wegen des Lighaams uitgeloost werd, het welk niet geschieden sal zoo de quik niet een dubbele | ||||||
[pagina 80]
| ||||||
quik zy, welke van alle syden kan arbeiden, en door het gansche Lighaam kan vervoert werden, volgens den omloop des bloeds, om in alle de deelen de Pokkige gist te konnen aanvatten; derhalven moet men overwegen, dat het veel beter is dat het selvige daar mede onafscheidelyk vervoege, door de wegen der gistinge, aan eenige huis-bewoonende Geest, die de wegen van ’t huis kend; om in alle de vertrekken te konnen brengen. Ten zesden, dat wanneer men dit al wel in ’t werk gestelt heeft, behoeft men maar een middel dat eigender is, om een doorwaseming te verwekken, dan om te quylen; daarom behoeft men een derde, die in zyn zoort niet vreemd is, welke men moet eigen maken om alle noodige bewegingen te doen. d’Onkundige konnen gelooven, dat ik niet spreek, dan om my te doen zien, en niet om my te doen verstaan; maar luiden van reden, die door leer-oeffening en arbeidsaamheid, den aart van dit voorwerp, daar ik van handel kennen, zullen my met d’eerste lesinge verstaan, en zullen my regtvaardigen, met te bekennen, dat ik niet klaarder, niet trouwelyker de bereidinge van zoo een gewigtig middel kan uit-leggen. Het is dan voor al sulke daar ik voor geschreven heb, en sy zyn onzydig, welke sulx bekennen, onderwylen werden andere tot den arbeid en leer-oeffeninge opgewekt die de kern wil eten, moet de noot kraken. Ik verklaar daar en boven dat nog de eersugt, nog de begeerlykheid my geensins quellen, ’t geen ik voort-breng is op de reden gegrond, die my sulx doet opspeuren, en dese reden is begonstigd met een seer gonstige en gelukkige Ervarentheid. | ||||||
[pagina 81]
| ||||||
Door dit middel kan men de zeer verouderde Pokken genesen, maar ik heb, in den beginne uitgesloten, die gene, welker neus-beenen en hoofd-pan door-knaagt werden; de reden doet evenwel sien, dat dit middel bequaam genoeg is: nogtans sedert de tyd, dat ik dit tegen-Pokkige middel ontdekt heb, en ik een groot getal van Pokkige genesen heb, zoo heb ik egter geen groote menigte gehad van die, welkers beenderen zeer doorknaagt waren, derhalven kan ik de sekerheid door d’Ervaring niet vast stellen; niemand die zig zoo lange van de Pokken laat opvreten tot het gebeente toe, of hy gebruikt middelen ter behoorlyker tyd, zonder agt te geven op de laatste graden: maar alzoo ik te vooren veele gesien heb, van die slag welke niet konden genesen werden, nog door ’t gebruik van quik-pillen, nog door de strykade, welke men aan haar gestreng heeft te werk gestelt; soo heb ik met goeden uitslag het rooken met terpentyn, peruviaanse balsem, gepoederde brood-korsten, met wat Ga naar margenooto quik in ’t werk gestelt, waar door ik gelukkiglyk hebbe doen quylen, varende in het begin sag-jesvoort Dog dese manier is evenwel niet ganschelyk buiten gevaar, al is ’t zake dat den Heer F. Sylvius, de le Boé gezegt heeft, te gelooven dat het rooken een middel is met het minste gevaar: maar het is my ligt aanmerking te maken, om het tegen-deel te oordeelen, en ik sal betogender wyze toonen, dat dit rook-middel onbequaam is allerlei zoorten van Pokken te genesen, en wanneer men een ander mid- | ||||||
[pagina 82]
| ||||||
del kan uitvinden, om de been-vreting te genesen, zoude ik dan niemand raden zig van die te bedienen; maar alzoo die wyze in dit land niet gebruikelyk is, alzoo ’er weinig zyn welke dit weten in ’t werk te stellen, zal ik my daar verder niet in onhouden. Ik beschryf geen byzondere wyse voor aangaande de genesinge der kinderen, alzoo ik weet, dat men die ligt zonder quylen kan genesen, en dat alleenig maar door de Mercurius sublimatus dulcis, of in allerlei gelegentheid met de praecipitatum solare. Ook valt ’er niet zonderlings te zeggen wegens de vrouwen, welke ontrent hare maand-getyden geregelt zyn, alzoo wy door ervaring weten, dat het middel, ’t gene ik beschreven hebbe, haar dese maand-getyden doen voor den dag komen; en geensins het quylen belet: wy hebben ook nog gezien dat dit middel het bloeden der spenen verwekt, aan mannen, die de selvige gewoon waren te hebben, zonder dat het quylen daar in gestoort wierd. Maar om dese reden konnen wy het de bezwangerde vrouwen niet voorschryven, uit vreeze dat zy mogten een miskraam krygen; maar men moet de praecipitatum solare gebruiken, die men met alle omsigtigheid in kan geven; en, wanneer men de genesing niet eerder kan werkstellig maken, voor dat zy verlost is, alzoo de vrouw wat verre gekomen is, het welk een hinder-paal is om met dit middel te volherden, zoo kan men daarna met gemak doen, en ’t kind aan de moeder geven, zoo zal het kind ter selver tyd mede genezen, alzoo sy van tyd tot tyd eenige greinen vlug zout van adders kan nemen. Of wanneer men wil, kan men de Moeder doen uylen. | ||||||
[pagina 83]
| ||||||
Het zal niet noodig sijn, juist een hoofd-stuk te beschryven van de middelen, die de quade toevallen konnen verbeteren, welke zeer dikmaals ontstaan onder het quylen, welke door de strykade is komen te gebeuren, welke in waarheid zoo vreeslyk zyn, dat men daar voor schrikken en beven soude, gelyk als men by de schryvers leest; gy kont oordeelen hoe die zyn, en dat door die gene welke het hebben uitgestaan en het gesien hebben; maar dit middel verby-gaande, salmen geen quade toevallen ontmoeten; men heeft alleen maar een bequaam gorgel-water van nooden, om de zweringen des monds wat te versagten, Ga naar margenootp daar men sig somtyds en niet te dikwyls van kan bedienen, voornamelyk zoo de mond bloed, uit vrees, dat de zweeren te haastig mogten toeloopen, en de quyling voor de behoorlyke tyd mogt ophouden, die gemeenlyk vyftien, agtien of twintig dagen en ten hoogten dertig geduurt, of dat zeer selden is, zoo kan men die zoo lange onderhouden, als men oordeelt noodig te wesen. |
|