Nieuwe Verhandeling van de Venus-Ziekten
(1700)–Gervais Ucay– AuteursrechtvrijIn welke, na dat men getoont heeft, dat de gewoone wyze van genesen, zeer gevaarlyk, twyffelagtig en swaar is; een andere veel gemakkelyker en veel zekerder wert voorgestelt
[pagina 13]
| |
IV. Hoofd-stuk. Van de verscheide trappen der pokken, ende des selfs voort-gang.OM de stoffe deses Hoofd-stuks wel te verklaren, soo moet men noch weten, dat de manieren, om pokken wel te verhandelen, tot dry gebragt werden, of die oorspronkelijk is, dat is, dat men de selvige in de baar-moeder bekomen heeft; of wel dat die door de by een-komst behaalt is, of wel door eenige andere uiterlyke aanrakinge, dat is dat men nevens de zyde van ymand slaapt, die de pokken heeft, of tussen linne lakens legt daar soodanigen een heeft in geweest; of met een pokkige gedronken heeft; of de tepels van sodanigen vuile moeder gesogen heeft, of een vreemde pokkige te suigen haar borsten gegeven heeft; of het sy op wat wyse het kan geschieden. Ten tweeden nu moet men voor onder stellen, tot ’er tyd toe, dat wy in het volgende Hoofd-stuk sullen hebben bewesen, dat d’oorsaak der pokken bestaat in een scherpe gist ofte evel (ferment) en dat te gelyk bytende is, welke sonder twyffel den aart heeft van een suur, en daarom heeft het die eigenschap dier vogten, daar het sig mede vermengt, te stremmen en te verdikken, en voor al vermengt; dat sig alder-best met de taeye slym (phlegme) en dat gemakkelyker dan met de andere vogten, alsoo in de slym natuurlyker wys een slym is. Ten derden, soo moet men in agt nemen dat de- | |
[pagina 14]
| |
se gist veel werkelyker is, te meer, also door de lange verrottinge tot een hoogere trap is verheven geworden, alsoo het van een verhit lighaam deelagtig is, en dat het behaalt is in een ander seer verhit lighaam; en in tegen-deel soo het minder Werkelijk was, en werkt het by gevolg veel trager, uyt oorsake, dat het tegen-strydige hoedanigheden heeft, en sulx sijn die gene, welke dese gistige evel meer of minder vast of vlug maken. Dit gestelt sijnde, soo siet sijn gewoonlyke voort-gang, zo gaa ik voort om uit te leggen, hoe dat door by-eenkomst wert gemeen gemaakt, gelijk als die gene, welke veeltyds de pokken aansetten. Soo een Man de pokken heeft, stort hy in den baar-moeder van een Vrouw een saad vervult van dese pokkige evel of gist, die sig dan kleven aan die deelen, welke natuurlyker wyse gestelt zyn, om dat t’ontvangen, welke morw sijn, sponsagtig, en gansselyk vol kleene kliertjes door weven, die in hare natuurlyke stand by na onsigtbaar sijn, maar hedendaags aan d’ontleders genoeg bekend Ga naar margenootl , welke sig somwylen genoeg aan redelyk ziende oogen vertoonen; dit sijn die kliertjes, in welke dese pokkige gist, gemakkelyk ingedrongen werd, en de selvige daar nog meer bederven, dat is te seggen, het werd nog veel scherper, door dien het daar moet verblyven, en alsoo het van een suuren aart is, soo stremt en verdikt het aldaar de vogten, welke in dese kleene kliertjes sijn, waar door een kleine swelling met hardigheid en pyn koomt t’ontstaan: en dit is het dat men een Chanker ofte Spaanse Kraag noemt: en | |
[pagina 15]
| |
alsoo dese gist van de warmte werkelyk gemaakt werd, en wederom daar door het selve veel scherper werd, soo werd de self-standigheid allenxkens door-beten, waar na een klein sweertjen volgt, met harde kanten en dese sweeren vergrooten allenxkens, welke men kankeragtig noemt, en dit werd een pok in t bysonder genoemt, alsoo die maar een deel alleenig beslaat, en als men die siet, kan men die d’eerste graad der pokken noemen, d’eerste trap, welke de pokkige gist, volgens ons voor-beeld, krygt. Dese gist, die zig dagelyks vermeerdert, bederft de naast-gelege deelen, door dese sweer, en voornamelyk de vogtige, welke vry wat ligter gisten, hier door koomt het dat het bloed, ’t welke door de slag-aderen werd gevoert, om dese deelen te voeden, eenige deser gistige deeltjes met sig sleept, en wederom loopende door d aderen, volgen den omloop des bloeds, soo komen dese gistige deeltjes in het bloed, dat dan allenxkens daar mede vervult sijnde, schikt sig tot bedervinge; dat is te seggen, dat het in staat komt, om een pokkige gist te wesen. Hier uit siet men dan hoe dat een kleine chanker of spaanse kraag niet ander sy dan een bysondere pok alleen, en so de selvige aan het lighaam algemeen kan werden. En dit bloed kan op duisend manieren bedorven werden, na de kragt des pokkigen gist, en gematigheid der menschen. Soo dese gist seer vlug sy, en de luiden galagtig, soo ontstaat daar een soort van opbruising, die de vogten dan aan d’eene syde doen loopen, en dan aan de andere, en hier komen die vliegende pynen van daan. Maar soo dese gist seer vast is, en de persoon | |
[pagina 16]
| |
swart en dik-bloedig Ga naar margenootm (Melancolique) soo werd het bloed vast gemaakt, en stolt sig. Waar door by gevolg sijn beweginge ongelyk en traag werd, waar uit de loomigheid in de leden veroorzaakt werd, onlustigheid en gebrek van geeven; de spysen worden qualyk gekookt, en niet wel gescheiden, en ontlast sig volkomentlyk van sijn onvermengde of verwarde onsuiverheden, daar komt dan een opstoppinge der maande-vloed, of des spenen-vloeds, en soo voorts. Soo by aldien nu dese gist seer suur sy, en de persoon slymagtig (phlegmatique), soo verwart dese gist in die slym, die dikker wierd en taeylymiger, en dit is d’oorsaak, waarom de lighamen kouder werden, opgeblasen en bleek. Soo dan ymand bloed-ryk mogt wesen, zoo sal die gist op een ongelyke wyze in d’aderen en slag-aderen koken, en daar uit spruiten onrustigheden, waken, en dampen, dan in ’t eene deel en dan in ’t andere, en soo voorts; een yder kan tegenwoordig door sijne redenen wel begrypen wat gevolgen, uit de bedervinge des bloeds ontstaan, want men kan niet alles beschryven, in soo een kleen begryp. En dit is dan de tweede trap der pokken, ofte soo gy wilt, d’eerste van d’algemeene pokken, in een Lighaam. Zeer beswaarlyk kan het bloed lange in dese staat blyven, sonder eenige deelen des ganschen Lighaams aan te doen, welke het knaagt, en door welke het sonder ophouden omloopt. En dese aandoeningen geschieden byna geduurig met veele ongestadigheden, want het is een | |
[pagina 17]
| |
seer groote volstandigheid in de wonderlyke huishoudinge des menschelyken Lighaams, gelyk als elders over-al, dat de kragtigste de swakke overwind; de Natuur zoekt zig altyd t’ontlasten, soo wanneer die maar overrompelt werd, soo wel als door de gewoonlyke wegen, om alle onsuiverheden des bloeds uyt te dryven, welke dagelyks niet de selfde wegen neemt, voornamelyk als die sig in een gedwonge staat bevind. Derhalven soo dese pokkige gist maar weinig door het bloed verspreid is, soo is de warmte magtig genoeg om het selvige na de uitdryvende Ga naar margenootn klieren te dryven, het welke veel ligter na de benedenste deelen geschied, en sulx om de swaarte der stoffe; en aldus siet men sekere geswellen in de lassen voortkomen, welke men Bubons of klap-ooren noemt: dikmaals nu werd soodanigen stoffe na d’oxelen gevoerd, en veeltyd na de klieren van den hals, die dan seer opgeblasen werden; men bevind ook dikmaals de Pokken die ganschelyk met klieren door-wassen sijn, soo dat men wel soude konnen gelooven, dat de Lympha ofte water en water-vaten deel hebben aan dese ontlastingen, na dat Volgens d’ontleedkunde, de slagaderen in de Water-Vaten niet konnen komen, dan door middel van de klieren, door welke sy henen sygen. Soo daar nu een groote menigte van die voor- | |
[pagina 18]
| |
schreve pokkige gist is, soo ontlast sig het gansche bloed door een opbruissing Ga naar margenooto tot in de gansche huyd, brengende in de selvige vlekken, dat niet anders syn dan de Pokkige dampen, die wat grof syn, en dese vertoonen sig op de oppervlakte des huids; de puisten, die haast veretteren, daar uit spruiten de chankers: of wel haast de schurfde Pokken soo groote als kleene, loopend seer, bloed sweeren, wratten, vyg-werten, na het vogt dat d’overhand heeft. Soo nu tusschen de ruimten der Spieren eenige scherpe weyagtigheid sypert, en dat dese wey hare vliesen prikkelt, ontstaan daar pynen, die na een soort van jigt gelykenen. By aldien men dese weyagtigheden langs de vliesen, senuwen, ofte been-vliesen heenen syperen, soo maken sy daar een vast blyvende pyn, welke de Pokkige seer wreedelyk pynigen. Soo dese weyagtigheid in de gewrigten voortloopt, soo maken sy een Pokkig flerecyn met groote pynen. Ga naar margenootp Koomt dese weyagtigheid aan de wortelen der hairen stil te staan, soo werden die door vreten, en daarom vallen sy uit. En dit is een andere trap der pokken. | |
[pagina 19]
| |
Wanneer dese weyagtigheid langs de beenderen verhard en dik werd, ontstaan daar kalk-builen Ga naar margenootq en knoop-geswellen, het welke nog een hooger trap is. Soo die tot de selfstandigheid des beens insluipen, en tot het merg toe indringen, soo maken die diep-leggende pynen in het vlies, dat het merg bekleed, en door haar verblyf scherper werdende, verrotten sy en doorknagen de beenen: en sulx geschied mede ontrent de krake-beenen. Dit is dan de laatste trap der Pokken. Het is wel waar dat ’er nog een trap is, en die is d’ergste van allen, also die de zieke wel haast om hals helpt, die is, wanneer de Pokkige stoffe eenig edel deel aanvaart en dat bederft, want behalven dat men de bedorve selfstandigheid niet kan herstellen, soo is ’t dat de quade toevallen, die de Pokken vergeselschappen, en de waardigheid van het lydende Edele deel, niet toelaten, om sig van een bysonder middel te bedienen. Men siet dan, alsoo daar soo veel graden van Pokken syn, dat sy allenxkens syn treden maakt, om sig verder in te wikkelen, en dat die loopt door de oppervlakte des huids tot in al het bloed; en van daar tot in het vleis, van het vleis tot in de vliesen, en van de vliesen tot de beenen. Terwyle nu dat ’er soo veel Trappen der pokken syn, welke ik sal beschryven, soo volgen sy de regte order niet altyd, want dikwyls treden de Pokken van d’eene trap in d’ander sonder dat men het kan bemerken, want men siet veel- | |
[pagina 20]
| |
tyds door geknaagde beenen, sonder dat men d’andere teikenen heeft bewerkt, welke een been-vreting voorgaan, welke wy beschreven hebben, en dit komt van sekere bysondere gesteltheden des gist ofte evels, of van de deelen des Lighaams, waar door het komt te gebeuren, dat het eene deel het beter tegenstaat, dan het andere; en die gist sig in het eene vaster stelt dan in het andere; derhalven moet men meer op de gesteltheid letten, en oordeelen van den tegenwoordigen stand der zieke, en voegen sijn reden by d’ervaringe. Het is dan ligt door dit voorbeeld van den voortgang en trappen der Pokken t’oordeelen, aangaande andere soorten van voorbeelden; wy sullen daar nog eenige byvoegen, welke tot een regel van d’andere sullen dienen. Ik stel nu vast dat een openbaare hoer de Pokken heeft, en dat sy die niet soude gehad hebben, ten ware sy met veelderlei mannen gemeenschap hadde gehad; dit mengsel nu van saad maakt in de buisen der baar-moeder soodanigen bedervinge, dat het in een waarlyke Pokkige gist verandert, gelyk als wy in het volgende Hoofd-stuk sullen uitleggen. Sy nu in dese staat synde en een ander man met haar gemeenschap heeft, soo werd sy door de by een komst onstoken, soo dringen eenige deeltjes deses stoffe door de schagt, welke op het roeden Hoofd haar verblyf nemen, en aldaar een chanker ofte Spaanse kraag voorbrengen, even op deselfde wyse, als wy te vooren hebben uitgeleid, welke de selfde voortgang heeft, als die. Wanneer nu dese Pokkige gist, welke reeds in de buisjes der baar-moeder deser openbare hoer | |
[pagina 21]
| |
is, vlug genoeg geworden is, en wanneer de schagt, daar in is gekomen, zynde open genoeg, soo dringt dese werkende gist tot in de schagt, en boesemt sig in tot het vleesige hoofdje, ofte carucula toe, welke de tegen-willige uyt-vloed des zaads belet, van daar tot de voorstanders en zaad-doosjes, welke de bewaarders des zaads zyn, welke in dese deelen een ontstekinge maken, en een scherpigheyd in het zaad, waar door het bederft, en binnen korten een zweer, ofte meer in dat selfde deel, soo ras maar het zaad werd bedorven en gegist, soo loopt het tegens wil en dank uit, en dat door de geduurige prikkeling; en dit afloopen des zaads, dat tegens dank geschied, maakt d’eerste trap der bysondere Pokken het welke by ons een koude pis, en in ’t vervolg een Drupert, ofte vuile Zaad-vloed genaamt werd, waar van wy uitdrukkelyk in een Hoofd-stuk sullen verhandelen. Dese koude pis (chaude-pisse) kan wel een lange tyd geduuren, en ook wel kort zonder dat ’er de quade Venus-Pokken opvolgen, alsoo ’er te gelyk met het zaad, ook eenige andere vogten uitgelost werden, welke eenigzins de zweeren wasschen, en een gedeelte van dese Pokkige gist, die in de zweren is, weg-slepen, versagtende zelfs het overige, hierom werkt het des te trager; maar wanneer dese gist door de warmte is vlug geworden, soo loopt het bloed allenxkens door die deelen, en brengt het alsoo tot in de gansche algemeene menigte des bloeds, soo wel dier deelen, die bequaam zyn het te bederven, gelyk als wy gesegt hebben, sprekende van een Chanker in ’t begin deses hoofd-stuks: dit zyn dan d’algemeene Pokken, welke deselfde voortgang hebben, als wy sullen verklaa- | |
[pagina 22]
| |
ren, sonder dat het noodig is te herhalen. Soo by aldien de Pokkige gist seer vlug was, dringt die niet alleen tot de saad-vaten door, maar nog sonder aldaar te vertoeven, gaat het tot in de naast-gebuurtige aderen over, en sig met het bloed vermengende, bederft het selvige, en dit bloed bederft het andere, en dit geduurt, soo lange tot alle het bloed bedorven is, en aldus komen daar d’algemeene Pokken, sonder eenige andere voorgaande toevallen vernomen te hebben, en sulx gebeurt dikmaalen, en de Waereld werd daar door misleid. Maar so de natuur sterk is, eer dese gist sig in al het bloed vermeerdert heeft, so is het gescheiden door een manier van een schielyke verandering (crise) en vervoering na de klieren der liessen, alwaar dan een klap-oor komt, ofte ook wel twee, na dat’er veel stoffe is. Het kan gebeuren dat de warmte soo sterk is, en die gist, soo vlug, dat die tot des Lighaams omtrek met het sweet is gedreven, sonder daar toe eenig middel gebruikt te hebben: maar om de waarheid te seggen, ik geloof dat’er weinig soo gemakkelyk van de Pokken geraken, en het soude seer vermeten syn, sig op soo een besoeking te verlaten. Vervolgens ’t gene wy sullen seggen, soo is ’er niets gemakkelyker te begrypen, als die wyse, om de Pokken te behalen, en dese maakt een weinig daar na de selfde voortgang: dat is te seggen, dat de Pokkige gist allenxkens werkt, begunnende van die plaats, daar het aangekleeft heeft, strekkende sig ongevoegelyker wyse tot de naast gelege deelen uit, die bedorven werden, tot dat het gansche Lighaam verdorven is, en dit Lighaam, kan oneindigen andere besmetten, | |
[pagina 23]
| |
alsoo die gisten, geen palen hebben, gelyk als wy in het vervolg sullen doen sien. |
|