Kleyn liedtboecxken
(1633)–Pieter Jansz. Twisck– AuteursrechtvrijNa de wijse: Van den 12. Psalm. Den eersten Boet-Psalm.
OCh Heer, straft my niet in u grammigheden,
Castijt my niet in verbolgentheyt dijn.
Heer zijt my ghenadigh, ick ben swack mede.
Heelt, my Heer, mijn ghebeenten verschriekt zijn.
| |
[pagina 440]
| |
En mijn ziele is seer verschrickt, o Heere.
Och ghy mijn Heer, hoe langhe duert dit leyt,
Keert u Heer en verlost mijn ziele weere.
Helpt my om uwer goedertierenheydt.
Want inden doot salmen uws niet gedencken.
Wie wil u inder hellen dancken sacht?
Ick ben soo moede van suchten en krencken,
Ick doe mijn bed swemmen den heelen nacht,
En natte mijn legher met mijne tranen.
Mijn ghedaent van treuren vervallen is,
Ende 't is oudt gheworden, 't sal vergane:
Want ick worde over al beanghst ghewis.
Wijcket van my, o ghy quaet-doenders alle:
Want de Heere hooret mijn wenen nu.
De Heere hoort mijn smeken met ghevalle,
Mijn ghebedt neemt de Heere aen soo lu.
Alle mijn vyanden moeten te schande
Worden en seer verschricken over al,
En hem te rugghe keeren inden lande,
En te schand worden snellijck tot misval.
Na beter. |
|