Kleyn liedtboecxken
(1633)–Pieter Jansz. Twisck– Auteursrechtvrij
[pagina 394]
| |
Na de wijse: Van den acht-en-veertighsten Psalm.
EEn sondaer uyt een treurigh hert,
Claeght den Heer met leyt en smert,
In ootmoet en met ware boeten,
Sijn sonden die in't ghemoet wroeten,
Segghende vergheeft o Heer,
Mijn sonden groot minst en meer
Ick en can door stadigh knaghen,
Mijn sonden groot niet meer draghen,
Ick moet daer onder verdwijnen,
Laet ghy u goetheydt niet schijnen.
Ick en vind nerghens heul noch rust,
'Tghemoedt dat wordt heel uytgheblust,
Als ick te deghen neem voor ooghen,
Mijn sotheydt en ontsinnigh poghen,
'Tlijckt my enckel etter dracht,
Als ick op haer vruchten acht,
Och hoe leelijck stinckt de wonden
Van mijn snoode, boose sonden,
Merch en sap is my ontweken,
Door leyt en smarte van ghebreken.
| |
[pagina 395]
| |
'Thert verschrickt my inwendigh seer,
Ter doodt ben ick elendigh Heer,
Ick smelte door te groot benouwen,
En voor u toorn ick vergrouwen,
Van treuren ben ick moed, mat,
'tBed maeck ick met tranen nat,
D'bloem mijns levens is daer henen,
Door veel suchten, stenen, wenen,
Ick coom met mijn sonden schuldigh,
Heer tot u goetheydt veelvuldigh.
Neemt my in u ghenade aen,
Ick ben met mijn sonden belaen,
Weeght niet o Heer mijn leven slechte,
Op die schael van u stranghe rechte,
Straft my in uwen toorn niet,
Maer in ghenade my aensiet,
Ben ick niet weerdigh u vreden,
Doetet om u goedigheden,
Ende in gheaerde wesen,
Vol van soetigheyt ghepresen.
Neemt wech des sonden duysternis,
Soo comt u heyl tot my ghewis,
Ter goeder ure comt in mijn ooren,
'Tghehoor van u ghenade te vooren,
Daelt neder in mijn ghemoet,
| |
[pagina 396]
| |
Door u kracht van u gheest soet,
En treckt my op in u schole,
Dat ick nimmermeer dole,
Maer behou ghewisse treden,
Blijf ten eynde in u vrede.
Na beter. |
|