De lotgevallen van Huckleberry Finn, Tom Sawyer's makker
(1885)–Mark Twain– Auteursrecht onbekend
[pagina 244]
| |
achter op het erf, waar oude laarzen, versleten schoenen, lompen en vodden, onbruikbaar geworden tinnen voorwerpen en dergelijke neergesmeten werden; we snuffelden er rond tot we een oude blikken pan vonden, waarvan we de gaten zoo goed mogelijk dicht stopten, om er de taart in te kunnen bakken. Vervolgens namen we ze mee naar den kelder en staken ze vol meel, daarna gingen we ontbijten en vonden een paar spijkers, die volgens Tom uitstekend geschikt waren voor een gevangene om er zijn naam en zijn wederwaardigheden mee op de kerkermuren te griffen. Een ervan lieten we in het zakje van tante Sally's boezelaar glijden, die over een stoel hing, en de andere staken we tusschen het lint van oom Silas' hoed, die op de schrijftafel stond. We deden dat, omdat we de kinderen hadden hooren zeggen, dat pa en ma dien mogen naar den weggeloopen neger zouden gaan. Onder het ontbijt moffelde Tom nog den tinnen lepel in oom Silas' jaszak. Tante Sally liet een poos op zich wachten en verscheen eindelijk erg verhit en slecht geluimd. Ze kon zich ternauwernood onder het gebed stilhouden; daarna schonk ze met de eene hand driftig de koffie in, terwijl zij met de andere hand het kind dat het dichtst bij haar zat met den vingerhoed op het hoofd tikte, zei zij: ‘Overal heb ik gezocht, doch ik kan maar niet ontdekken, waar je tweede hemd gebleven is.’ Het hart begon me te vozen in mijn lijf en ik verslikte me aan een hard korstje brood, zoodat ik in een hoestbui schoot en het belemmerend brokje over de tafel uitproestte, waarbij het terecht kwam in het oog van een der kinderen, dat in elkaar kromp van de pijn en in een vervaarlijk geschrei uitbarstte. Tom werd een beetje bleek en gedurende een halve minuut was het een verschrikkelijke herrie, zoodat ik wel om ik weet niet wat zou gewild hebben, dat ik er vrij van had kunnen komen. Maar weldra was alles weer rustig - 't was slechts de plotselinge verrassing die ons een rilling door de leden joeg. Oom Silas zei: ‘'t Is machtig vreemd, ik begrijp er niets van. Ik weet heel goed, dat ik het uitgetrokken heb, want -’ ‘Want je hebt er maar één aan. Hoor me nu toch zoo'n man eens! Ik weet wel, dat je het uitgetrokken hebt, ik weet het zelfs veel beter dan jij met je verwarde hersens, want gisteren heb ik het zelve nog op de drooglijn zien hangen. Maar nu is het weg - dat is het eind van de quaestie, en je zult nu een rood flanel moeten dragen, totdat ik een nieuw hemd voor je gemaakt heb. Dat is nu al het derde in twee jaar tijds; men heeft er voortdurend werk mee om jou in de hemden te houden; en wat je er mee uitvoert, dat mag de hemel weten. Men zou denken, dat jij op jou jaren eindelijk toch wel een beetje zorgvuldigheid zoudt leeren.’ ‘Dat weet ik wel, Sally, en ik doe er mijn best genoeg voor. | |
[pagina 245]
| |
Maar het is niet geheel en al mijn schuld, want je weet zeer goed, dat ik van mijn hemden nooit een ander te zien krijg, dan dat wat ik aan heb; en ik kan me toch niet herinneren, dat er me ooit een van het lijf gevallen is.’ ‘Nu, jou schuld is het zeker niet, dat het niet gebeurd is, Silas - als je er kans toe gezien had, zou je er wel voor gezorgd hebben. En dat verloren hemd is nog niet alles. Er is ook een lepel weg; en ook daar blijft het nog niet bij. Er waren er tien, en nu zijn er maar negen. Het kalf heeft misschien het hemd weggehaald, maar den lepel zeker niet.’ ‘Wat is er nog meer weg, Sally?’ ‘Zes kaarsen mis ik Ik denk dat de ratten ze weggehaald hebben; het verwondert me al genoeg, dat ze nog niet met het gansche erf weggeloopen zijn, want altijd ben je van plan om de holen dicht te stoppen, maar nooit komt er iets van; de beesten zouden best in je haar kunnen gaan slapen, Silas - je zoudt er toch niets van bemerken; maar van dien lepel kan men aan de ratten de schuld niet geven, dat weet ik veel te goed.’ ‘Nu ja, Sally, 't is mijn schuld, ik beken het gaarne, ik ben nalatig geweest; maar eer morgen de dag ten einde loopt, zal ik zorgen, dat de holen gestopt zijn’ ‘Och, maak maar geen haast, over een jaar is vroeg genoeg. Mathilda Angelina Araminta Phelps!’ Eon tik met den vingerhoed en de kleine trok haastig haar vingertjes uit de suikerpot. Juist op datzelfde oogenblik vertoonde zich een negerin op den drempel van de deur en riep: ‘Juffrouw, er is een laken weg.’ ‘Een laken weg! Wel nu nog mooier!’ ‘Ik zal nog heden de rattenholen dichtstoppen,’ zei oom Silas met een angstigen blik. ‘Ja, stop ze maar dicht! - denk je dat de ratten het laken hebben weggesleept! Hoe is het weggeraakt, Lize?’ ‘Ik heb er waarlijk geen hoogte van, juffrouw Sally. Het hing gisteren nog op de drooglijn, maar weg is het nu; 't is er niet meer.’ ‘De wereld loopt stellig op zijn eind. Nooit van mijn leven heb ik van zulke zonderlinge dingen gehoord. Een hemd, een laken, een lepel, zes kaarsen -’ ‘Juffrouw’ riep een jonge negerin, ‘er wordt een koperen kandelaar vermist.’ ‘Maak dat je weg komt, sloerie, of ik gooi je den koffiepot naar het hoofd!’ Ze was inderdaad vuur en vlam. Ik keek al eens uit, of ik ook stil de plaat kon poetsen en wegblijven, totdat het voorbij zou zijn. Zij was dol van woede, en maakte een verschrikkelijk spektakel, terwijl al de anderen doodstil waren; en ten laatste vischte oom Silas | |
[pagina 246]
| |
met stomme verbazing den lepel uit zijn jaszak op. Met open mond en opgeheven hand bleef ze eensklaps staan; ik had me wel te Jeruzalem of ergens anders gewenscht. Maar het duurde niet lang, of ze zei: ‘Precies zooals ik verwacht heb. Dus jij had hem al dien tijd in je zak; en 't zou me niet verwonderen als de andere dingen er ook in zitten. Hoe komt hij daarin?’ ‘Ik weet het waarlijk niet, Sally,’ zei hij op verontschuldigenden toon, ‘anders zou ik het immers wel zeggen. Vóór het ontbijt heb ik loopen nadenken over mijn tekst uit Handelingen zeventien, en denkelijk heb ik hem onwillekeurig in mijnzak gestoken in de meening, dat het mijn Nieuw Testament was; 't moet haast wel zoo zijn, want het bijbeltje zit er niet in, maar ik zal even gaan kijken, en als het bijbeltje nog op zijn plaats ligt, dan blijkt daaruit, dat ik het heb neergelegd en in plaats daarvan den lepel bij me heb gestoken, en -’ ‘Houd toch, in 's hemels naam, op! Gaat heen, jelui, weg de heele rommel, en laat niemand zich onder mijn bereik wagen voor ik weer tot kalmte gekomen ben.’ Ik zou haar gehoord hebben, al had zij het ook geheel binnensmonds gezegd; en ik zou haar gehoorzaamd hebben, zelfs als ik dood was geweest. Terwijl we de huiskamer door liepen, greep de oude heer zijn hoed en daarbij viel de spijker op den vloer; hij raapte hem op, legde hem, zonder een woord te zeggen, op den schoorsteenmantel, en liep door. Tom zag het, dacht daarbij aan den lepel, en zei: ‘Met hem iets te zenden is allemaal vruchteloos, hij kan niets bij zich houden.’ Vervolgens zei hij: ‘Maar hij heeft ons met dien lepel een leelijke poets gebakken, zonder dat hij het wist, en nu zullen we hem ook eens beetnemen, zonder dat hij het weet - we zullen zijn rattenholen dichtmaken.’ Er waren er heel wat beneden in den kelder en het hield ons een vol uur bezig, maar we behandelden de karwei ook flink en zooals het behoort. Daarna hoorden we voetstappen op de trap, bliezen ons licht uit en verscholen ons; en waarlijk, daar kwam de oude heer aan, met een kaars in de eene hand en een hoop rom mel in de andere, en hij keek als een onnoozele stakker. Hij scharrelde wat rond, van het eene hol naar het andere, totdat hij zoo wat bij alle geweest was. Daarop bleef hij vijf minuten stilstaan en plukte al peinzend het afgedropen vet van de kaars. Vervolgens wendde hij zich langzaam en droomerig naar de trap, terwijl hij mompelde: ‘Ik kan me maar niet herinneren, wanneer ik het gedaan heb. Nu zou ik haar toch kunnen toonen, dat ik met het oog op de ratten geen verwijt had verdiend. Maar wat doet het er ook toe - | |
[pagina 247]
| |
laat het maar loopen. Het zou misschien niet eens goed opgenomen worden.’ En zoo steeg hij al mompelende de trap op, waarna wij ook den kelder verlieten. 't Was een vermakelijke oude heer. En dat is hij altijd gebleven. Tom zat er wel wat over in, hoe hij nu met dien lepel aan moest; want we moesten er toch in elk geval een hebben; hij zette zich dus tot nadenken. Toen hij er wat op gevonden had, vertelde hij me wat we doen moesten; we hielden het oog op het lepelmandje, totdat we tante Sally zagen komen, en toen begon Tom de lepels te tellen en legde ze een voor een ter zijde, waarbij ik er een stilletjes in mijn mouw liet glijden. Telkens telde ze weer op nieuw.
‘Maar, tante Sally,’ zei Tom,’ ‘er zijn hier maar negen lepels.’ ‘Kom, ga maar spelen,’ antwoordde zij, ‘en laat me met rust. Ik weet wel beter, ik heb ze zelve nageteld.’ ‘Nu, ik heb ze tweemaal geteld, tante, en ik kan het maar tot negen brengen’ Wrevelig keek zij hem aan, maar natuurlijk ging ze toch aan tellen - dat zou iedereen gedaan hebben. ‘Hoe is het mogelijk, er zijn er werkelijk maar negen!’ zei zij. Maar zijn die dingen dan behekst? Kom, ik zal ze nog eens tellen.’ Ongemerkt voegde ik er nu den eenen dien ik weggemoffeld had, weer bij en toen ze klaar was met tellen, riep ze uit: ‘Wel verdraaid! nu zijn er weer tien!’ en zij keek toornig en verbaasd tevens. Maar Tom zei: ‘Ja maar, tante, ik geloof niet, dat er tien zijn.’ ‘Jou aap, heb je dan niet gezien, dat ik ze geteld heb?’ ‘Dat weet ik wel, maar -’ | |
[pagina 248]
| |
‘Nu dan, ik zal het nog eens doen.’ Toen kaapte ik er een, en zij kwam weer even als de eerste maal met negen uit. Maar toen begon het er te spannen - ze beefde over haar geheele lijf, ze was compleet dol van woede. Telkens telde zij weer opnieuw en soms rekende zij het mandje ook voor een lepel mee; driemaal kwam het goed uit en driemaal verkeerd. Daarop greep zij het mandje op en smeet het door de keuken; ze joeg ons weg en zei, dat we haar met rust moesten laten; als we haar tusschen nu en het middagmaal weer lastig vielen, zou ze ons de ooren van 't hoofd halen. We hadden dus onzen lepel terug, en lieten dien in haar boezelaarszakje glijden, terwijl zij ons de deur wees, en Jim zou hem reeds vóór den middag kunnen krijgen, te gelijk met den grooten spijker. We waren er wat blij om, en Tom beweerde dat het wel dubbel zooveel moeite waard was, omdat zij, volgens hem, nu niet meer in staat zou zijn de lepels tweemaal achter elkander te tellen zoodat het uitkwam, al hing haar leven er ook van af. Zij had zich nu zóó suf geteld, dat ze er voor de eerste drie dagen wel genoeg van zou hebben, en iemand, die haar durfde vragen nog eens iets te tellen, zou veel kans loopen op een pak slaag. We hingen dus dien avond het laken weer op de drooglijn en stalen er een uit haar linnenkast. Gedurende een paar dagen legden we het telkens weer in de kast en stalen het dan weer, zoodat ze weldra niet meer wist hoeveel lakens ze had en begon te zeggen, dat het haar niets meer kon schelen en zij geen plan had er zich het leven mee te verbitteren; zij wilde ze niet meer tellen al zou haar leven er ook mee gemoeid zijn. Door de hulp van het kalf en de ratten en die verwarde telling was nu alles in orde, wat het hemd, het laken, den lepel en de kaarsen betrof. Dat geval met den kandelaar had niet veel te beduiden, dat zou wel spoedig overwaaien. Maar die taart was een heele karwei, we hadden er allerlei moeite mee. We maakten ze in het bosch gereed en bakten ze daar; ten laatste kregen we het gedaan en vrij goed ook; maar niet in één dag; we verbruikten er drie schotels met meel aan, eer we het zoover gebracht hadden en we hadden overal brandwonden en de oogen vol rook. Want zie je, we hadden alleen maar een korst noodig en daardoor viel er telkens een gat in. Doch ten laatste kwamen we er achter, hoe we het aan moesten leggen; we zouden de touwladder met de taart mee bakken. Den tweeden nacht hadden we nu weer een samenkomst met Jim, we scheurden het laken aan reepen, knoopten die aan elkaar en lang voor het ochtendkrieken hadden we een flink koord, waaraan men best iemand had kunnen ophangen. We maakten ons zelven wijs, dat we er negen maanden aan gewerkt hadden. | |
[pagina 249]
| |
Des voormiddags namen we het mee naar het bosch, maar het was te groot voor de taart. Daar het uit een geheel laken gemaakt was, was er koord genoeg om er veertig taarten mee op te vullen en dan bleef er des noods nog genoeg over voor soep en andere gerechten. We hadden er een kompleet diner van kunnen maken. Maar dat was niet noodig. We verlangden slechts zooveel, als voldoende was om er onze taart mee te vullen en daarom wierpen we het overige weg. De oude pan, die we zelf opgelapt hadden, durfden we niet gebruiken, omdat we bang waren. dat het soldeer zou smelten; maar oom Silas had een deugdelijke koperen beddepan, waaraan hij zeer veel waarde hechtte, omdat ze afkomstig was van een zijner voorouders, die met Willem den Veroveraar uit Engeland was komen oversteken. Ze lag boven op de vliering met nog een menigte oude potten en pannen, van hooge waarde, niet omdat ze eenige werkelijke waarde hadden, maar omdat het oudheden waren, weetje. We schommelden nu die beddepan stilletjes op en namen haar mee naar beneden. Eerst konden we er niet mee terecht, doch na eenige mislukte proeven ging het beter. We bestreken ze van binnen met deeg, vulden ze verder met de linnen reepen en smeerden daaroverheen weer een laag deeg; vervolgens deden we het deksel dicht, zetten de pan te vuur en strooiden er heete asch bovenop. Door de verbazende lengte van den steel, konden we er vijf voet vandaan blijven, zoodat de hitte van het vuur ons niet hinderde. Na ongeveer een kwartier kwam er een prachtige taart voor den dag; 't was een lust om te zien. Maar degene die er van had moeten eten, zou heel wat tandenstokers noodig gehad hebben, want als die touwladder hem anders niet voor al zijn leven genoeg maagpijn had bezorgd, dat weet ik niet meer wat ik er van zeggen moet. Nat keek er niet naar, toen we de spokentaart op Jim's schotel legden; we verstopten dus ook de drie tinnen borden onder de eetwaren, zoodat Jim alles in handen kreeg. Zoodra hij alleen was, viel hij op de taart aan, verborg de touwladder in zijn stroozak, kraste eenige teekens op een tinnen bord en wierp het daarop het venster uit. |
|