jaar in jaar uit kunnen volhouden en alles aanleggen, zooals het behoort. Maar we kunnen nu geen tijd verbeuzelen, we moeten voortmaken; we mogen geen oogenblik verloren laten gaan. Als we het den volgenden nacht weer zoo aanpakken, zullen we een week lang den arbeid moeten staken om onze handen weer te laten genezen - we zouden er anders gauw geen mes meer mee kunnen vasthouden.’
‘En wat moeten we nu doen, Tom?’
‘Dat zal ik je zeggen. 't Is niet in den haak en ik zou ook niet graag willen dat het bekend werd - maar er zit op 't oogenblik niets anders op; we zullen hem met de houweelen uitgraven en de tafelmessen laten rusten.’
‘Dat is nog eens goed gesproken!’ riep ik uit, ‘je wordt voortdurend schranderder, Tom Sawyer, dat moet ik zeggen. Houweelen, dat is het ware en wat mij aangaat, al is het niet erg in den haak, daar geef ik volstrekt niet om. Als ik een neger of een watermeloen of iets anders stelen wil, stoor ik me er niet aan hoe het gedaan wordt, als het maar gebeurt. Wat ik verlang te bezitten is mijn neger of mijn watermeloen, en als nu een houweel het geschikste voorwerp is, om dien neger of die watermeloen uit te graven, welnu, dan gebruik ik dat ding; en ik geef er geen sikkepit om wat de kenners er van denken.’
‘Zie je,’ zei hij, ‘er is in dit geval een verontschuldiging voor het gebruik van houweelen; als dat niet zoo was, zou ik het nooit goedkeuren en niet zonder verzet de wetten laten schenden - want recht is recht en verkeerd blijft verkeerd, en niemand mag iets verkeerd doen, als het niet uit onwetendheid geschiedt. Jou kan men er geen verwijt van maken, als je Jim met de houweelen uitgraaft, omdat je nu eenmaal niet beter weet, maar voor mij is er geen verontschuldiging, want ik weet wél beter Geef me een tafelmes.’
Het zijne lag vlak bij hem, maar ik overhandigde hem het mijne. Hij wierp het weg en herhaalde:
‘Geef me een tafelmes.’
Ik wist eigenlijk niet wat ik doen moest - maar spoedig bedacht ik wat. Ik rommelde zoo'n beetje onder de oude gereedschappen, pakte een houweel en gaf hem dit, waarop hij terstond aan het werk ging, zonder een woord te spreken.
Hij had altijd iets eigenaardigs. Hij was uiterst gehecht aan zijn principes.
Ik greep nu een spade en daarop begonnen we te hakken en te spitten, dat het zoo'n aard had. Ongeveer een half uur bleven we aan den gang en toen konden we het niet meer volhouden, maar we hadden nu toch al een aardig gat gemaakt. Toen ik de trap opgegaan was, keek ik uit het venster en zag Tom zijn uiterste best