‘Zoo, ben jij daar eindelijk? -
Eer ik het wist ontviel me: ‘Ja, juffrouw.’
Zij pakte me en drukte me aan haar hart, greep vervolgens mijn beide handen en schudde die hartelijk; de tranen rolden haar langs de wangen, en telkens omhelsde zij me opnieuw. Eindelijk zei ze: ‘Je gelijkt niet zooveel op je moeder als ik wel verwacht had, maar dat doet er niet toe, toch ben ik blij dat ik je zie! Och, och, 't is alsof ik je wel zou kunnen opeten! Kinderen, daar is nu je neef Tom! - kom, zeg hem eens goeden dag.’
Maar zij lieten het hoofd hangen, staken de vingers in den mond en verscholen zich achter moeders rokken. Daarop riep deze weer:
‘Lize, maak eens gauw een warm ontbijt voor hem klaar, spoedig - of heb je op de boot al ontbeten?’
‘Ik zei, dat ik het op de boot reeds gedaan had. Zij nam me nu bij de hand en geleidde mij naar haar woning, terwijl de kinderen steeds achter haar aan bengelden. Toen wij er gekomen waren, wees ze me een stoel en ging zelve tegenover me zitten, en, terwijl zij mijn beide handen in de hare hield, zei ze:
‘Zie zoo, nu kan ik je eens goed opnemen; o, wat heb ik daar dikwijls naar verlangd, al jaren achtereen, en eindelijk is het er nu toe gekomen! We hadden je al een paar dagen vroeger verwacht. Wat heeft je opgehouden? - is de boot aan den grond gevaren?’
‘Ja, juffrouw - ze -’
‘Zeg toch niet: juffrouw - zeg: tante Sally. Waar heeft ze aan den grond gezeten?’
Ik wist niet wat ik zeggen moest, omdat ik niet wist of de boot de rivier op of af moest komen. Doch ik sloeg er op goed geluk een slag in en veronderstelde maar dat ze stroomop komen moest, en wel van den kant van Orleans. Doch dat hielp me niet veel; want ik kende de namen niet der zandbanken dien kant uit. Ik begreep dus, dat ik een zandbak moest verzinnen, of me moest houden, alsof ik de naam van de bank, waarop we waren vastgevaren, vergeten was - of - Daar viel me iets in en ik kwam er terstond mee voor den dag:
‘'t Was eigenlijk niet het vastvaren, dat ons zoo lang ophield, maar onze cylinder brak.’
‘Lieve hemel! zijn er ook menschen bij omgekomen?’
‘Neen, juffrouw; maar wel een neger.’
‘Hoe gelukkig; want soms worden er wel eens menschen bij gedood. Zoo kwam, 't wordt nu met kermis twee jaar - uw oom Silas eens van Nieuw-Orleans met de oude Lally Rook, de cylinder brak ook en een man werd er door getroffen; hij zal later wel gestorven zijn. 't Was een wederdooper. Uw oom Silas kende iemand te Baton Rouge, die met de familie van dien man zeer goed bekend