je bent weer terug, springlevend, ja, dezelfde Huck van vroeger - dezelfde Huck, de hemel zij dank!’
‘Wat scheelt je toch, Jim? Heb je een borreltje te veel op?’
‘Een borrel! Ik een borrel? Heb ik gelegenheid gehad om borreltjes te drinken?’
‘Nu dan, wat praat je dan voor onzin?’
‘Praat ik onzin?’
‘Welzeker, babbel je niet over mijn terugkeer en dergelijke zottepraat, alsof ik weg was geweest?’
‘Huck - Huck Finn, kijk me eens in de oogen; kijk me in de oogen. Ben je niet weg geweest?’
‘Weg geweest? Maar wat bedoel je toch in 's hemels naam? Nergens ben ik heen geweest. Waar zou ik heengaan?’
‘Goed, hoor eens hier, jongen, er is iets niet in den haak, dat is het. Ben ik Jim, of wie ben ik? Ben ik hier, of waar ben ik? Dat zou ik nu weleens willen weten.’
‘Wel, je bent dunkt me hier, dat is duidelijk genoeg, maar ik geloof dat je een warhoofd en een oude gek bent, Jim’
‘Ben ik Jim of niet? Nu, antwoord me eens hierop. Heb je het touw niet in de boot gebracht om het aan een boompje vast te maken?’
‘Wel neen. Wat boompje? Ik heb geen boompje gezien.’
Heb je het niet gezien? Hoor eens hier - werd het touw niet losgerukt en is toen het vlot niet de rivier af gedreven, terwijl jij en de boot in den mist werden achtergelaten?’
‘Wat mist?’
‘Wel, die mist. De mist, die er den ganschen nacht gehangen heeft. Heb je dan niet geroepen en heb ik niet geroepen, totdat we tusschen de eilanden verzeild kwamen en elkaar kwijt raakten, omdat de een niet wist waar de ander was? En ben ik niet tegen een menigte van die eilanden opgestooten, heb ik niet verschrikkelijk veel doorgestaan, en ben ik niet bijna verdronken? Nu, is dat niet zoo, jongen - is dat niet zoo? Kom, antwoord daar eens op.’
‘Maar dat wordt me toch te kras, Jim. Ik heb geen mist, geen eilanden, geen stormweer gezien, niets heb ik gezien. Ik heb hier den ganschen nacht met je zitten praten, totdat je voor ongeveer tien minuten in slaap bent gevallen, en ik heb denkelijk hetzelfde gedaan. Je kunt in dien tijd niet dronken zijn geworden, dus moet je wel gedroomd hebben.’
‘Nu nog mooier; hoe zou ik dat alles in tien minuten kunnen gedroomd hebben?’
‘Kom, praat er maar niet verder over, je hebt het gedroomd, want er is niets van gebeurd.’
‘Maar Huck, 't staat me alles zoo duidelijk voor dengeest -’
‘Het doet er niet toe hoe duidelijk het je voor den geest staat,