‘Dat is een leugen. De rechter Thatcher heeft het in bewaring. Je gaat het halen. Ik heb het noodig.’
‘Ik heb geen geld, zeg ik. Vraag het den rechter Thatcher maar; hij zal u hetzelfde zeggen.’
‘Goed; ik zal 't hem vragen, en ik zal hem niet met rust laten, of anders wel de reden weten waarom. Zeg - hoeveel heb je in je zak? Ik heb het noodig.’
‘Ik heb maar één dollar, en dien moet ik zelf gebruiken om -’
‘Het doet er niet toe waarvoor je hem, gebruiken wilt - voor den dag er mee.’
Hij nam hem en beet er op om te zien of hij wel echt was, en toen zei hij, dat hij naar de stad ging om wat brandewijn te koopen; hij had den ganschen dag nog geen druppel geproefd. Toen hij op de loods stond, stak hij zijn hoofd nog eens naar binnen en vloekte tegen mij, omdat ik me allerlei kuren aanwende en mij voor beter hield dan hij; en toen ik dacht, dat hij al weg was, kwam hij weer terug en stak zijn hoofd nog eens naar binnen, om me te zeggen, dat ik aan die school denken moest, want hij zou op me letten en me afranselen, als ik ze niet liet varen.
Den volgenden dag was hij dronken en ging naar de woning van den rechter Thatcher; hij begon tegen hem uit te varen en trachtte hem over te halen het geld af te geven, maar dat gelukte niet, en toen zwoer hij, dat hij hem door de wet zou laten dwingen.
De rechter en de weduwe beklaagde zich toen en trachtten van het gerechtshof te verkrijgen, dat ik aan de vaderlijke macht onttrokken en aan een hunner toevertrouwd zou worden; maar er was juist een nieuwe rechter aangesteld, en die kende mijn ouwe niet; daarom zei hij, dat het gerecht niet tusschen beiden moest treden en gezinnen van elkaar scheiden, zoolang dat nog te verhinderen was; hij had tot dusver nog nooit een kind aan zijn vader ontrukt. Dus moesten de rechter Thatcher en de weduwe in de zaak berusten.
Dat deed den ouwe zoo'n pleizier, dat hij rust noch duur had. Hij zei, dat hij me bont en blauw zou slaan als ik niet wat geld voor hem wist op te diepen. Ik leende drie dollars van den rechter Thatcher en vader ging ze verdrinken en liep al zwaaiende te razen en te tieren; dat ging zoo met een blikken ketel de gansche stad door tot bijna middernacht. Doch toen werd hij opgepakt en den volgenden dag voor het gerecht gebracht, waarna hij voor een week achter slot werd gezet. Maar hij beweerde dat hij tevreden was; hij was baas over zijn zoon, en had het vuurtje voor hem aangestookt.
Toen hij uit de gevangenis kwam zei de rechter, dat hij een mensch van hem wilde maken. Hij nam hem bij zich in huis, stak hem zindelijk en netjes in de kleeren en liet hem bij ontbijt, middagmaal en avondeten aan zijn eigen tafel aanzitten, kortom,