malsche wortelen te hebben, moet meermalen, bij opvolging, gezaaid worden. Daar het zaad lang ligt eer het ontkiemt (zonder vóórkieming minstens drie weken), kan als regel gelden, dat het tijd is om weer te zaaien, als het vorige zaaisel opkomt. Men kan hiermee voortgaan tot Augustus. In den zomertijd moet men 't zaaisel bij droogte bevochtigen en zoo mogelijk beschaduwen. Voor late uitzaaiïngen komen alleen vroege soorten in aanmerking. Ingeval te dicht gezaaid is, wat nog al eens voorkomt, moet noodzakelijk, zoodra de eerste ingesneden blaadjes te zien zijn, uitgedund worden; derwijze, dat de plantjes een onderlingen afstand krijgen van nagenoeg 5 c.M. Men doet dit met de hand of, bij grooter oppervlakte, met een schrepel, daar met behulp van dit werktuigje tevens gemakkelijk gewied en den grond wat losgemaakt kan worden.
De teelt slaagt het best in een verschen, frisschen, lichten of althans fijnverkruimelden grond, die van vorige bemestingen nog voldoende doorvoed is. Bij gebruik van verschen mest wordt de wortelhuid beschadigd, de peen wordt vlekkig en bitter van smaak. Indien de grond een bemesting noodig heeft, dan moet verteerde compost of rundermest aangewend worden.