de bladeren. Ten einde deze steeds malsch te hebben, moet dikwijls gesneden worden. Hoe meer men snijdt, des te meer zijscheuten zullen zich ontwikkelen.
Voor een krachtigen groei is een beste, losse, eenigszins vochtige, het liefst met rundermest toebereiden grond noodig. Op zulken bodem beslaat elke plant wel een vierk. Meter gronds, zoodat men met weinige planten toe kan. Om er in te voorzien, dat, als de gewone spinazie haar tijd heeft gehad, de Nieuw-Zeelandsche zonder tijdsverloop kan gesneden worden, moet vroegtijdig gezaaid. Men legt de groote harde zaden in gewone bloempotten, zoo mogelijk gevuld met compost-aarde (3 zaden in elken pot) en zet die in een warmen bak of binnenshuis op een verwarmde plaats, dekt ze met glasruiten en zorgt dat de aarde gelijkmatig vochtig blijft. Daar ze geen nachtvorst verduren, worden de afgeharde planten in de tweede helft van Mei met aardkluit in den vrijen grond uitgeplant, minstens 60 c.M. van elkaar, in 't verband, twee rijen op een bed. Men kan ze ook zeer goed tusschen rijen vroege erwten uitplanten, waar ze wel op haar plaats zijn, daar zij af en toe wat schaduw mogen hebben. Men zet dan in een rij op elke 60 c.M. 3 planten hoeksgewijze bij elkaar.