Turkenburg's handboekje voor het kweeken van groenten in den vrijen grond
(ca. 1915)–D. Turkenburg– Auteursrecht onbekend
[pagina 213]
| |
groeien dan weer uit. Als meermalen gesneden wordt, schieten ze niet in het zaad. Van hooger gewas gebruikt men de bladeren, ontdaan van de hoofdnerven. Jong blad is echter het smakelijkst. Met wat zuring toebereid, geeft snijbiet of warmoes een goede moesgroente in een tijd dat de spinazie niets meer oplevert. Daar spinazie in het voorjaar de bladgroente is, waarbij elke andere achterstaat, wordt snijbiet niet vroeg gezaaid: half-April enz. Een vroeg zaaisel staat ook te veel bloot aan vorst, waartegen ontkiemd bietenzaad niet bestand is. Men zaait het best op rijen met 20 à 25 c.M tusschenruimte en strooit het zaad niet te dicht uit. In het najaar vooral geeft deze groente een uitnemend gerecht. Een uitzaaiïng in het begin van Augustus geeft nog een late najaarsopbrengst, als de Nieuw-Zeelandsche spinazie reeds door de eerste nachtvorst weggevallen is. Snijbiet houdt van een krachtigen, versch bemesten grond. Ze wordt ook wel geteeld uitsluitend ter verkrijging van de bladstelen en bladribben, die op zichzelf weer een groente verschaffen. Hiervoor is vooral de Zilverbiet geschikt. Deze eischt een zeer voedzamen grond. De plantwijdte is 40 c.M. Van het aantal stelen mag van elke plant hoogstens een vierde tegelijk afgesneden worden. Ge- | |
[pagina 214]
| |
bleekte bladstelen zijn malscher. Deze verkrijgt men, wanneer de planten, zooals bij bleekselderij, in voortjes uitgeplant en de bladstelen, later bijeengeduwd, door aanaarding van het licht afgesloten worden. De breede, vleezige bladstelen worden (van de zilverwitte huid ontdaan) als Asperge toebereid. Komen ze in smaak hiermee een weinig overeen, ze zijn toch ook niet vrij van een bietensmaak. |
|