Turkenburg's handboekje voor het kweeken van groenten in den vrijen grond
(ca. 1915)–D. Turkenburg– Auteursrecht onbekend
[pagina 211]
| |
bruinkleurige en de meer ronde bruingele bollen. Sjalotten zijn voor rauw gebruik, als toekruid, fijner dan uien. Ook zijn ze, vooral de kleinste, zeer geschikt om als inmaakuitjes te dienen. De gewone spitse bruine, die het sterkst van smaak is, stelt aan den grond meer eischen dan de groote ronde gele, die zelfs op zandgrond goed gedijt. Ze groeien overigens in elken goeden grond; het best op zavel. In zeer zwaren en natten bodem heeft men niet zelden last van wegrotten en op zandgrond van wegvreten door de maden van de uienvlieg. Versche mest is te ontraden. Het geeft weinig of geen voordeel om sjalotten reeds, wat heel goed kan, in het najaar te planten. Men doet het in Maart op regels met 20 c.M. tusschenruimte; in de rij 15 c.M. van elkaar; niet dieper dan dat de toppen slechts een paar c.M. onder de oppervlakte komen. Opdat de bollen er zich niet uitwerken, wat meermalen gebeurt, moet men den grond stevig aandrukken. Komen in weerwil hiervan toch enkele boven, dan neemt men deze geheel eruit, om ze opnieuw, iets dieper, in te planten. Smalle strooken gronds kunnen voor sjalotten dienen. Ze leenen er zich ook goed toe om tusschen groenten geteeld te worden of om de bedden er mee af te zetten, als randen. | |
[pagina 212]
| |
In Juli, soms reeds einde-Juni, als de vermenigvuldigde sjalotten volwassen zijn, wat zichtbaar is aan het verwelkend loof, worden ze op een drogen dag opgetrokken en op het bed of elders in de open lucht uitgelegd om na te rijpen, zooals men dit noemt. Bij het opbergen, na twee, drie weken, doet men de aaneengegroeide bollen van elkaar af en ontdoet men ze van de wortels, doch niet van de omsluitende vliezen, daar door het ontblooten rotting of schimmel zou kunnen ontstaan. Voor langdurige bewaring mogen ook de ‘staarten’ (verdorde stengels) niet te veel ingekort worden. Men geeft ze een droge, koele, min of meer vorstvrije plaats. Ze moeten zoo veel mogelijk uitgespreid liggen, opdat ze voldoende lucht hebben. Wanneer in den rusttijd de temperatuur te hoog is, spruiten ze ontijdig uit en worden ze krachteloos. |
|