Turkenburg's handboekje voor het kweeken van groenten in den vrijen grond
(ca. 1915)–D. Turkenburg– Auteursrecht onbekend
[pagina 202]
| |
thans bijna algemeen in het voorjaar gezaaid. Te meer, daar de wortels malscher, sappiger zijn, als de cultuur tot ééne groeiperiode beperkt blijft. Een losse, voedzame bodem is dan noodzakelijk. Ze groeien het best in een zeer diep omgewerkten zandof lichten zavelgrond, die bij een voorgaand gewas sterk bemest werd; tenzij goed verteerde mest wordt toegediend. Versche mest mag in geen geval aangewend worden, evenmin ruige (met stroo), daar de wortels dan vertakken; wat ook plaats heeft, als de grond grove bestanddeelen bevat of niet diep genoeg gespit is. De zaaitijd is de tweede helft van Maart of het begin van April. Latere uitzaaiïngen geven minder kans op flinke wortels. Daar het zaad moeilijk onder te harken is, zaait men het best op rijen, 20 c.M. van elkaar. In de overlangs getrokken geultjes strooit men het langwerpige zaad dun uit, dekt het toe, zorgt dat er geen enkel zaadje bloot blijft voor de vogels en drukt den grond goed aan. De planten worden later op 10 c.M. uitgedund. Af en toe moet tusschen de regels geschoffeld worden, zoowel tot losmaking van den grond, als ter verdelging van het onkruid. Schorseneeren worden nog al eens belemmerd in den groei door het zoogenaamde witroest, | |
[pagina 203]
| |
dat op de bladeren woekert, waardoor ze verdrogen. Is het te ontraden, om de stengels weg te snijden zoodra de gele bloemen zich vertoonen, toch moet gezorgd worden, dat men deze verwijdert voordat ze tot zaadvorming komen, daar dit van nadeeligen invloed kan zijn op de hoedanigheid der wortels. Het behoeft niet vóór half-Augustus. De bladeren moeten daarbij gespaard blijven. Als de vorst dreigt in te vallen, is het tijd om te oogsten, wat met groote voorzichtigheid moet geschieden met het oog op de broosheid der lange, bijna cylindervormige wortels, die van het melksappige verliezen als ze beschadigd zijn. In gaven staat kunnen ze in vochtig zand gedurende den winter op een koele plaats bewaard worden, wanneer men niet verzuimd het van tijd tot tijd te bevochtigen. Men kan ze ook heel goed in den grond laten. De vorst schaadt niet. Doch daar veel dekmateriaal noodig is om ook bij streng winterweer over de wortels te kunnen beschikken, graaft men ze gewoonlijk uit den grond. In den tuin ingekuild en met blad of stroo afgedekt, blijven ze uiteraard frisscher dan in een bergplaats ondergebracht. De bedekking moet verwijderd worden als de vorst geweken is. | |
[pagina 204]
| |
Witte Schorseneer.De Haverwortel of zoogenaamde witte schorseneer, met zeer smalle bladeren en violette bloemen, die zich 's avonds openen, behoort tot een andere plantenfamilie. De geelachtige wortels zijn veel flauwer van smaak dan de gewone zwarte Schorseneeren, die krachtiger en kruidiger zijn. Op grond waar deze niet gedijen, kan de haverwortel echter nog geteeld worden, zelfs in vrij natten, schralen bodem. De wijze van telen is dezelfde. Ofschoon tweejarig, kan men deze soort alleen in het voorjaar zaaien. Bij droogte moet het zaaisel noodzakelijk meermalen begoten worden. Is van de gewone, uitwendig zwarte Schorseneer het zaad wit, van deze witte is het zwartachtig. |
|