Turkenburg's handboekje voor het kweeken van groenten in den vrijen grond
(ca. 1915)–D. Turkenburg– Auteursrecht onbekend
[pagina 184]
| |
waarvan de laatste het meest gebruikt wordt. Jonge planten kunnen verplant worden, indien het met zorg geschiedt. Daar echter verplante ramenas niet zulke gave, gladde knollen oplevert als onverplante, zaait men op de bestemde plaats. Van winter-ramenas is de zaaitijd van einde-Juni tot half-Juli. Het zaad wordt uitgestrooid in rijen met 20 à 25 c.M. tusschenruimte. Na het goed ondergeharkt te hebben, moet de grond een weinig vastgedrukt worden. Het is aan te raden om, als het zaad opgekomen is, nu en dan eens te gieten, vooral in drogen grond, opdat de plantjes doorgroeien en des te beter een aanval van aardvloo kunnen weerstaan. De planten dunt men uit op 20 c.M. afstand. Men kan ook op deze wijdte enkele korrels bij elkaar leggen om er dan later het sterkste plantje van te laten staan. Dit knolgewas kan men ook langs groentebedden telen bij wijze van rand. Met het oog op den wisselbouw zaait men niet op het bed waar radijs afgekomen is. Ramenas houdt van een diep-omgewerkten, fijn-verkruimelden, voedzamen, vochtigen grond. Versche mest mag in geen geval aangewend, daar deze den grond branderig, droog maakt, wat ten gevolge heeft dat de knollen madig worden. Evenmin vloeimest, waardoor ze een wansmaak krijgen. In | |
[pagina 185]
| |
drogen grond mislukt de teelt, indien niet herhaaldelijk wordt gegoten. Fijne Ramenas teelt men ook in aarde van een houtzagerij of timmerwerf. De knollen zijn reeds in den nazomer te gebruiken. Die men den winter door bewaren wil, moeten niet later dan half- of einde-October gerooid worden, daar invallende vorst ze smakeloos maakt. Nadat het loof bij den wortelhals afgewrongen is of afgesneden op enkele hartbladeren na, worden ze in een koelen kelder of andere vorstvrije bergplaats, in zand, bewaard. Buiten ingekuild en afgedekt blijven ze beter dan binnenshuis, waar ze eer droog worden en de zuivere smaak inboeten. Door te hooge temperatuur gaan de knollen ‘werken’ en worden ze onsmakelijk. Als ze wat uitgedroogd zijn, kan men ze eenigen tijd in water leggen. Ramenassen worden aan dunne schijven gesneden en met eenig zout bij brood enz. genuttigd, evenals radijs. De ronde en lange zwarte zijn de meest gebruikte soorten. Zomer-Ramenas zaait men van half-April af, desgewenscht meermalen, bij opvolging, in kleine hoeveelheden, tot Juni toe. Het zaad moet goed ondergeharkt worden, zoodat het met ongeveer 2 c.M. aarde bedekt is. Men dunt de planten uit op 15 à 20 c.M. onderlingen afstand. In | |
[pagina 186]
| |
't gunstigste geval kunnen de knollen, die kleiner blijven dan winter-ramenas, in vijf, zes weken volwassen zijn. Ze moeten zoo spoedig mogelijk geoogst, daar ze waardeloos worden, als, wat dikwijls gebeurt, de bloemstengel te voorschijn komt. Bij de teelt van deze ramenas is, ook met het oog op het doorschieten, de hoofdzaak, dat ze geen belemmering ondervindt in het groeien. Tegenstand, stilstand in den groei door droogte enz. veroorzaakt, is van nadeeligen invloed op de knollen, die er voos en droog door worden. Het mag de planten niet aan voedsel en vocht ontbreken. |
|