Turkenburg's handboekje voor het kweeken van groenten in den vrijen grond
(ca. 1915)–D. Turkenburg– Auteursrecht onbekend
[pagina 181]
| |
de knolletjes betreft, in vorm en kleur van elkaar verschillen: ronde, ovale en lange, in schakeeringen van licht en donkerrood, wit, rood met wit en wit roodgestreept. Radijs verlangt een lossen, voedzamen, doch geen versch bemesten grond. In ruwen, ondoorwerkten bodem mislukt ze. De lekkerste radijs teelt men in bakaarde of in compost. Wanneer men zelfs op een bed slechten grond in den herfst een laagje van een halve decimeter compost (mengselmest) na het spitten uitstrooit en onderhakt, dan heeft men in 't voorjaar een goeden grond voor radijs. Ze wordt echter meestal geteeld als bijvrucht tusschen rijen groenten, zooals vroege erwten, tuinboonen, sla enz. Met wortelen doorelkaar tegelijk op een bed gezaaid, kan de radijs reeds uitgetrokken worden, als de wortelplantjes nog slechts de eerste gekartelde blaadjes laten zien. In den vrijen grond zaait men voor het eerst in 't begin van Maart. Van vroegere uitzaaiïng is de uitkomst onzeker. Radijszaad is zeer gevoelig voor vorst. Op een toebereid, 't liefst beschut rabat strooit men het zaad vrij ruim uit, daar de plantjes bijna een decimeter ruimte noodig hebben. Een te dichte stand schaadt de knolvorming. Daar het zaad met minstens een centimeter | |
[pagina 182]
| |
aarde bedekt moet wezen, wordt het goed ondergeharkt. Men heeft zoo ook minder last van vogels, die er zeer op gesteld zijn. Lichte grond moet na bezaaiïng wat vastgeslagen worden. Om zoo lang mogelijk geregeld over jonge malsche radijs te kunnen beschikken, zaait men om de 14 dagen een kleine hoeveelheid van begin-Maart tot einde-Mei. Van half-April af is de ovale of halflange aan te bevelen. Kan in Augustus en September weer ronde gezaaid worden, in Juni en Juli komt uitsluitend de lange radijs in aanmerking, daar deze dieper inwortelt. De teelt in de zomermaanden is echter steeds wisselvallig. Radijs is een vroege voorjaarsvrucht en kan uiteraard geen warmte verdragen; ze wordt dan spoedig droog, vezelig en voos. Daarbij komt dat ze met warm weer het meest van de aardvloo te lijden heeft, die soms de jonge plantjes al wegvreet, als ze nog nauwlijks zichtbaar zijn. Het is noodzakelijk dat in dien tijd een zaaisel min of meer schaduw en vooral geen gebrek aan vocht heeft. Men moet bij droogte herhaaldelijk gieten, wat bovendien een middel is ter bestrijding van aardvloo en made. Voor de zomercultuur is ook de langzamer groeiende ‘IJskegel’ geschikt, een soort lange witte radijs met een pikanten | |
[pagina 183]
| |
smaak, iets zweemend naar dien van ramenas. Voor Broei-radijs zijn alleen de soorten met bijzonder kort loof geschikt. In den bak teelt men fijner, pittiger radijs dan buiten. Men kan reeds omstreeks nieuwjaar radijs uit den kouden bak hebben, waartoe in September gezaaid wordt; in October voor een opvolgende opbrengst. Van half-December tot half-Februari wordt in een broeibak gezaaid met matige warmte. Een bak dient echter zelden alléén tot radijs. Ze wordt gewoonlijk geteeld als bijvrucht tusschen groenten, die met weinig warmte toe kunnen. Bij hooge temperatuur groei radijs te welig in 't blad en vormt geen goede knolletjes, ondanks de zorg aan het luchten besteed. In den kouden bak gelukt de teelt zekerder. Tegen of in begin-Februari kan men daarin reeds zaaien, hetzij tusschen groenten of afzonderlijk. Het zaad moet goed ondergeharkt en vrij vast aangedrukt worden. Den plantjes geeft men bij het uitdunnen een onderlingen afstand van 7 à 8 centimeter. |
|