Raapstelen.
De jonge bladeren en bladstelen der meirapen heet men raapstelen. Ze verschaffen een smakelijke groente, die waard is geteeld te worden, daar men ze reeds kan nuttigen vóórdat de moestuin eenige andere bladgroente oplevert. Daartoe moet men vroeg zaaien: einde Februari of Maart. Met tusschenpoozen (b.v. van 14 dagen) kan men er mee voortgaan tot half-April. Latere uitzaaiïngen voldoen niet, omdat de lucht dan te droog wordt om malsch blad te snijden. Een beschut bed heeft voor Raapstelen veel voor. De ruimte tusschen vroege erwten en groote boonen kan men er ook voor benuttigen.
Men zaait breed uit of op rijen, 10 c.M. van elkaar; dicht, doch niet àl te dicht, omdat door te gedrongen stand de bladeren geel worden. Weelderig, malsch, sappig blad verkrijgt men alleen van een zeer voedzamen grond. Uitstekend is het, als men vlak vóór het zaaien den bewerkten grond nog gier toedient en deze inhakt. Ook door een stikstof bemesting van chilisalpeter wordt de groei bevorderd en de malschheid verhoogd; of ook wel door het