gezaaid wordt en de oude bladeren van tijd tot tijd weggesneden worden, ook al is er geen behoefte aan. Bij droogte draagt het gieten zeer bij tot bevordering van den groei.
Peterselie houdt van een vochtigen, voedzamen grond. Schoon tweejarig, is ze tegen strenge vorst niet bestand. Alleen in een zachten winter op een noordelijk-beschutte plaats kunnen de planten overblijven, waarvan men dan in 't voorjaar, tegen dat de zaadstengels gevormd worden, nog snijden kan. Overwinterde planten van een Augustuszaaisel schieten niet zoo spoedig door. Jonge Peterselie houdt men ook lang frisch door er in 't najaar zorgvuldig een bakraam over te leggen. Om heel den winter versche peterselie te hebben, zet men de planten, ontdaan van de grootste bladeren, in September 10 c.M. van elkaar in een kouden bak, houdt dezen vorstvrij en zorgt om op tijd te luchten. In de eerste weken blijft het raam er nog af. Bij behoefte worden in de wintermaanden de grootste bladeren afgeplukt. Men kan ook in ondiepe kisten planten en deze op een lichte, luchtige, vorstvrije plaats zetten. Of men plant in een zoogenaamde peterselie-zuil of -pot of bij gemis daarvan in een tonnetje waarin men rondom, 10 c.M. van elkaar, gaatjes