voor koud, ruw weer, zoodat het veel waard is, als men dan enkele warme dagen treft. Door ongunstig weer hebben jonge planten soms zóó te lijden, dat ze in geen weken den groei hervatten. Het buitenbrengen der planten moet dan ook niet zelden tot einde-Mei uitgesteld worden. Doet men de moeite elke plant of elk groepje met 4 plankjes of steenen te omsluiten en met een glasruit te dekken, dan hangt men minder van het weer af; als dan maar gezorgd wordt, om bij felle zonneschijn te luchten, daar anders de planten verbranden.
Komkommers groeien het best op een diep-omgewerkten, lossen, niet te vochtigen, vooral voedzamen grond, op een warme, zonnige plaats, zooveel mogelijk beschut. Op een plek waar koude winden vrij spel hebben, tieren ze niet. Hooge gewassen als erwten en stokboonen kunnen ook ter beschutting dienen. In minder krachtigen grond kan men vloeimest (gier) geven, die echter wel meer dan een voet van de planten verwijderd moet blijven. Schrale leem- of veengrond is met hoendermest goed te maken. Voor lichten, zandigen grond is beer een beste mest, indien deze in het najaar ondergebracht is. In lagen, kouden, zwaren bodem graaft men een voor van