Turkenburg's handboekje voor het kweeken van groenten in den vrijen grond
(ca. 1915)–D. Turkenburg– Auteursrecht onbekend
[pagina 126]
| |
geheel overeenkomend, groeit ze hooger en breeder uit. Is ze met haar lange, fraaigevormde, zilvergrijs-groene bladeren een bij uitstek schoone sierplant op het gazon, ze wordt ook in de moestuinen van buitenplaatsen gekweekt ter verkrijging van een groente, verschaft door de gebleekte hoofdnerven der bladeren. Daar de Kardoen geen bloemstengel mag vormen, wordt ze, in vergelijking met de Artisjok, laat uitgezaaid. In het begin van Mei legt men midden op een bed, op geregelden afstand van 80 c.M. à 1 Meter, telkens 3 of 4 zaden bij elkaar, ter diepte van minstens 5 c.M. Van elk groepje laat men slechts één plant, de sterkste, doorgroeien. De overtollige zaailingen worden weggesneden, niet uitgetrokken. Dit gewas heeft ter krachtige ontwikkeling veel voedingsstof noodig. De grond moet diep doorwerkt en sterk bemest zijn. Voor zwaren, taaien grond is een toebereiding met compost uitnemend. In den eersten tijd kan op de bedden nog een laagblijvende groente als spinazie, kropsla enz. geteeld worden. Moet men bij droogte zorg dragen voor een flinke begieting, bij meer volwassen planten behoeft dit niet meer, daar ze diep inwortelen en bovendien door hare bladeren den grond beschaduwen. | |
[pagina 127]
| |
Tegen half-September kan men met het bleeken beginnen en dit bij opvolging doen tot half-November. Op een drogen dag worden de planten vrij stevig, doch in het midden niet te vast, opgebonden; waarbij men de uiteinden der bladeren wat kan inkorten. Daarna omhult men het gewas met lang stroo, bindt dit goed bijeen en aardt het rondom een voethoogte aan, om het geheel meer vastheid te geven. Hoe dichter de mantel van stroo is, des te beter worden, door algeheele afsluiting van het licht, de hoofdnerven gebleekt, die na ongeveer drie weken malsch zijn voor het gebruik. De buitenste stelen zijn minderwaardig. Te lang ingepakt, zijn ze aan rotting onderhevig, zoodat men het opbinden naar behoefte moet regelen. De gebleekte vleezige stelen kunnen in een koelen kelder onder een natten doek enkele dagen goed blijven. Tegen vriezend weer niet bestand, moet men vóór dat de vorst invalt, de nog te veld staande planten, volwassene en achterlijke (van vuile bladeren ontdaan) opbinden en met kluit uitsteken, om ze in een donkere, luchtige, vorstvrije ruimte te laten bleeken. Zoodoende kan men tot Januari voorraad van eetbare stelen hebben. Ze worden als Asperge toebereid. De soorten met bladeren zonder stekels | |
[pagina 128]
| |
zijn de beste, zooals de Spaansche Kardoen, die het meest wordt gebruikt. Het schijnt weinig of niet bekend te zijn, dat de vleezige hoofdwortel even fijn van smaak is als de bladstelen. |
|