bieten waardeloos maakt. Men kan het best zaaien op regels met 20 c.M. tusschenruimte en zóó, dat de korrels met twee c.M. aarde goed bedekt worden, opdat ze voldoende vocht verkrijgen. De planten in de rijen worden op 15 à 20 c.M. van elkaar uitgedund. Men laat natuurlijk de sterkste plantjes staan. Zoo noodig kunnen bieten ook verplant worden, als men zorgt dat de lange penwortel onbeschadigd en rechtstandig in het plantgat komt; anders krijgt men, vooral op zandgrond, kromme of vertakte, inplaats van goedgevormde, gave bieten. Ze gedijen het best in diep omgewerkten, fijn verkruimelden grond, die het jaar te voren voldoende bemest is. Versche mest is nadeelig. Ze verlangen, evenals alle wortelgewassen, een open, zonnige plaats. Het is goed om den grond tusschen de regels een paar maal los te schoffelen, opdat de warmte beter kan indringen.
Bieten kunnen een weinig vorst wel verdragen; maar half-October is toch de tijd om ze te rooien. Men moet althans later het weer in het oog houden, daar bij sterke vorst de wortelhals kan bevriezen. Na het uittrekken of uitgraven, dat met zorg moet geschieden, opdat men de bieten niet beschadigt, wordt het blad even boven de