Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Turkenburg's handboekje voor het kweeken van groenten in den vrijen grond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0,86 MB)

ebook (2,87 MB)






Genre
non-fictie

Subgenre
non-fictie/natuurwetenschappen/biologie
non-fictie/lifestyle


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Turkenburg's handboekje voor het kweeken van groenten in den vrijen grond

(ca. 1915)–D. Turkenburg

Vorige Volgende

Artisjok.

Betreffende cultuur en gebruik neemt de Artisjok een bijzondere plaats in. Strikt genomen behoort ze niet tot de overblijvende groenteplanten. In het Oosten inheemsch, is ze hier zonder doelmatige bedekking niet bestand tegen den winter. Het is een sierlijk distelachtig gewas met lange diepingesneden grijsgroene bladeren en ruim een Meter hoogen stengel met groote, mooie, paarskleurige bloemen. Deze mogen

[p. 78]

zich echter niet ontplooien. Voor het bestemde doel moet men ze met een gedeelte van den stengel afsnijden, nog vóór dat de kleur der bloemblaadjes zichtbaar is, daar de gezamenlijke bloemhoofdjes de eetbare ‘vruchten’ zijn. De vleezige, kruidige bloembodem wordt genuttigd, zoomede de saprijke gedeelten der omwindselblaadjes of ‘schubben,’ waarvan voor een groot deel de bloembodem gevormd is. Naarmate de gesteldheid van den grond beter is, zullen de ‘vruchten’ vaster gevormd, grooter en malscher wezen.

De grond moet diep los, vochthoudend en vooral rijkelijk van mest voorzien zijn. In minder goeden bodem kan men ook plantgaten graven van een halven Meter diep en breed en deze gedeeltelijk met klare compost vullen. Een luchtige, warme plaats is een vereischte. Zaailingen evenaren niet steeds de moederplant. De voortkweeking geschiedt het best door scheuring of door gewortelde uitloopers. Bij vroegtijdige zaaiing heeft men reeds in den nazomer vrucht.

Men zaait in Maart of begin-April onder glas, of desnoods binnenshuis in potten. De planten worden in kleine potten opgekweekt, afgehard en half-Mei met kluit ter plaatse uitgeplant. Bij vroeger buiten-

[p. 79]

brengen is het noodig, dat met omgekeerde bloempotten gedekt wordt. In begin-Mei kan ook wel in den vrijen grond gezaaid worden, maar de planten leveren dan in hetzelfde jaar niets op. Van de zaailingen zijn de beste, die gedrongen van groei zijn en de minste stekels hebben. De plantwijdte moet 80 c.M. à 1 Meter wezen. Tusschen jonge planten kan men een vroege groente, als Spinazie, telen. Op drogen grond is het noodig af en toe in ruime mate te gieten.

Zoodra strenge vorst dreigt, moeten de planten, nadat de stengels tot dicht bij den grond afgesneden zijn, voldoende gedekt worden. Dit moet met zorg geschieden, daar te veel dek-materiaal, door gebrek aan lucht, rotting te weeg brengt. het gevaar van verrotten is minstens zoo groot als dat van bevriezen. Het aanwenden van turfstrooisel geeft de beste uitkomst, daar dit de eigenschap heeft om het vocht in te zuigen en vast te houden. Men kan over elke plant een omgekeerde mand zetten en deze met een dikke laag turfstrooisel of lange mest rondom bedekken. Als de felle kou geweken is, geeft men den planten weer wat lucht, door het dek-materiaal voor een deel weg te nemen, opdat de harten droger worden. Echter zij men er op bedacht, dat herhaling van streng winterweer opnieuw

[p. 80]

flinke bedekking noodig maakt. In het voorjaar moet men de planten tijdig ontblooten en ze van de zijspruiten op 2 of 3 na ontdoen. De met wortels van de moederplant afgenomen zijscheuten zijn geschikt voor de voortkweeking. Om meer zeker te zijn, dat Artisjokplanten den winter goed doorkomen, behooren ze in het najaar uit den grond genomen en in een luchtigen kelder of schuur ingekuild te worden, zoo noodig gedekt tegen vorst. In half-Maart of begin-April kan men ze dan weer op de bestemde plaats uitplanten. Ze kunnen wel meer dan vijf jaar vrucht dragen, zonder dat ze door gekweekte jonge planten vervangen behoeven te worden. De onderste bladeren mag men nimmer aftrekken, daar dit rotte plekken veroorzaakt.


Vorige Volgende