Samle fersen (= Verzamelde gedichten)(1981)–Pieter Jelles Troelstra– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Optocht Wat straalt er zo blauw aan de donkere lucht, Bezwangerd met bliksem en donder? Wat ruist er zo hoog over 't vloekend gezucht Der worstlende wereld hieronder? Wat doet al die ruggen, gekromd onder 't gaan, Op eenmaal zo recht tot de hemel op staan? Wat toverwoord wekte dat wonder? Uit donkere stegen, uit hutten van hout, Gaan plechtig de jublende stoeten; Langs straten en wegen, door 't jong-groene woud [pagina 410] [p. 410] aant. Klinkt dreunend de stap hunner voeten; Met bloemen in 't haar schrijdt de lachende jeugd; Zacht glanst op verweerde gezichten de vreugd - 't Zijn werkers, de Mei te begroeten. Gedoofd zijn de vuren in smidse en fabriek, De klepprende raadren, zij zwegen; Op steigers en ladders thans geen gymnastiek; De zondagsrust waart langs de wegen. Die anders een slaaf is in dienst van zijn heer, Hij nam deze dag zijn zelfstandigheid weer En jubelt de lentezon tegen. Bij 't zien van die scharen, de knechtschap ontgroeid, Vol blakende moed om te strijden, Is menig dood hart tot nieuw leven ontgloeid, In hoop op verlossing van 't lijden. Maar angstig vertoornd ziet de rijkaard het aan, Hoe d' armen der wereld ter wapenschouw gaan En zich aan 't verlossingswerk wijden. Gegroet, gij soldaten in mouwvest en kiel, Die 't heilige werk wilt beginnen, Uw strijdkreet der vrijheid doordringt onze ziel, De geestdrift verheft onze zinnen. Wij sluiten ons aan bij uw wassende stoet En volgen de wapprende vaan op de voet En zullen met u overwinnen! Vorige Volgende