Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Samle fersen (= Verzamelde gedichten)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,73 MB)

Scans (11,52 MB)

ebook (3,30 MB)






Editeurs
Freark Dam
Klaes Dykstra
J.J. Kalma
Tineke J. Steenmeijer-Wielenga



Genre
poëzie

Subgenre
verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Samle fersen (= Verzamelde gedichten)

(1981)–Pieter Jelles Troelstra

Vorige Volgende

De propagandist

 
In donkere dalen, uit vunzige holen,
 
Op de grijsgrauwe hei, in 't stinkend moeras,
 
In sloppen en stegen waar zwaar de lucht is,
 
Uit de eeuwen-, eeuwenlange ellende...
 
Heffen zich bleke gezichten,
 
Gaan vuisten omhoog,
 
Komen vermagerde lijven overeind.
 
 
 
Het eerste licht van de morgen valt over hen -
 
Rechter gaan de lichamen overeind -
 
Hoger heffen zij de hoofden naar de kant der zon;
 
Zij strekken de armen uit, opgespalkt de ogen;
 
Open gaan de monden - zij willen spreken -
 
Roder wordt de gloed der zon over hen -
[p. 406]
 
De lichamen krijgen een schok -
 
In drommen staan zij, als dennen in 't woud -
 
Een roep weerklinkt - de drommen bewegen zich -
 
‘Voorwaarts, voorwaarts!’ - klaroenen klinken,
 
Wuivende vanen wappren vooraan -
 
De schittrende zon werpt haar glans overal,
 
En in de juichende morgen
 
Trekken de juichende scharen:
 
‘Voorwaarts, voorwaarts!’ dondert de kreet,
 
‘Wij willen mens zijn!’
 
 
 
Dat willen is kunnen! Hoort het, tirannen,
 
Die vet zijt van de magerheid dier armen;
 
Hoort het, ministers en kamerleden,
 
Rechters en priesters in toga, hoort het!
 
Op de gebogenheid der arbeiders,
 
Op de honger der voortbrengers,
 
Op hun domheid en beneveling rust uwe macht...
 
Ziet! zij staan op, die gebogen waren;
 
Zij snakken naar licht, die in 't duister woonden;
 
 
 
Zij willen genieten, die voortbrengend ontbeerden;
 
Zij willen mens zijn, die dier waren -
 
Hoort het en ziet het, die hen als werkdier gebruikt:
 
De vormloze massa gaat leven;
 
De hoop wordt een strijdbaar leger;
 
Uw knecht is uw vijand geworden;
 
En alle knechten verenigen zich
 
Om vrije mannen, eigen meesters te zijn!
 
 
 
Prevelt uwe gebeden, gij priesters!
 
Velt uwe vonnissen, gij rechters!
 
Houdt uwe vertogen, gij staatslieden!
 
Smeedt uwe geweren, gij heersers -
 
't Is al tevergeefs, wat gij ook doet;
 
Want een dood stuk natuur is levend geworden;
 
Een nieuw land in de mensheid is ontdekt;
 
Der maatschappij is een zoon geboren,
 
Die haar, de moeder, zal verpletteren
 
En stichten een nieuw rijk.
[p. 407]
 
Nu hangt nog de scheemring over ons;
 
Nog drukt ons de barbaarsheid
 
En wie de toekomst heeft gezien lijdt dubbel.
 
 
 
Wij worden gepijnigd door velerlei verdriet;
 
Men drukt ons de doornen diep in het hoofd
 
En rijkelijk stromen ons bloed en onze tranen...
 
 
 
Maar wij hebben de toekomst gezien,
 
En nu leven wij half slechts hier,
 
En half in de wereld, die 't mensdom wacht,
 
Terwijl wij optrekken met de scharen
 
Der armen en onwetenden...
 
 
 
Tot steun willen wij hun zijn;
 
Hen voorbereiden voor het grote werk
 
Dat zij moeten verrichten,
 
Priesters, Krijgslieden, Onderwijzers,
 
Profeten van de Nieuwe Tijd,
 
Dat alles moeten wij zijn.
 
 
 
De bevende bende der heersers
 
Noemt ons: de misleiders der massa,
 
Eerzuchtigen, haatzaaiers, ophitsers,
 
Gewetenloze onwetenden.
 
Zij opent hare kerkers voor ons,
 
Tracht ons te worgen met de honger,
 
Omringt ons met haar spionnen...
 
 
 
En de arme ontwaakten zijn nog getekend
 
Met het erflijk merk der ellende:
 
Zij eisen van ons, hun gelijk te zijn
 
In haat, gevolg van 't geleden onrecht,
 
En onverstand door gebrek aan weten.
 
Hun wantrouwen spookt steeds rondom ons
 
En hun afgunst volgt ons op de voet.
 
 
 
Zó, gaande tussen vloek en bedreiging,
 
Waar de honger wacht, en de kerker gaapt,
 
Waar 't onverstand brult en d' afgunst venijn spuwt,
 
Waar verraad aan alle kanten loert -
[p. 408]
 
aant.
 
Zó, gaande zonder andere staf
 
Dan het vlekkeloos rein geweten -
 
Zó, vergood en miskend, meest onbegrepen,
 
Gaat de propagandist mede
 
Met het wassende leger der ontwaakten,
 
Met de blinden die ziende worden,
 
Met de onbewusten die bewust worden,
 
De Nieuwe Tijd tegemoet...
 
 
 
Nu nog in neevlen, langs de ravijnen,
 
Langs de dondrende bergstroom,
 
Onder het loeien der orkanen...
 
 
 
Tot eenmaal de Mensheid vrij zal zijn,
 
Als in 't vergeten graf zijn stof is vergaan.


Vorige Volgende