Samle fersen (= Verzamelde gedichten)(1981)–Pieter Jelles Troelstra– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Lange Hans Al vaak heeft lange Hans gezeid: ‘Die Bet is toch een flinke meid! Zo vol en rond, zo fris gezond, Ik weet geen liever meisje in 't rond.’ Maar toen hij eens, in d' avondstond, Haar eenzaam op de straatweg vond, Bracht hij met moeite ‘'n avend’ uit, En anders gaf hij geen geluid. O lange Hans, O domme Hans, O lange, domme Hans! Toen 't kermis worden zou, dacht Hans: ‘Geen beter ogenblik dan thans!’ Zijn beste pet werd opgezet En toen ging lange Hans naar Bet. Hij vond haar thuis, en sprak met moed: ‘Wil jij met mij...’ Maar och, die bloed, Zij lachte 'm hartlijk, hartlijk uit En riep: ‘Wel Hans, jij bent m' een guit! Zo'n lange Hans, Zo'n domme Hans, Zo'n lange, domme Hans!’ En lange Hans ging troostloos heen; De nacht verging in droef geween: Bespot, beklaagd, beschimpt, verjaagd, Door haar gekrenkt, door haar verlaagd. Hij was des morgens bleek en stil En sprak: ‘Hoe of 't ook komen wil, Ik vraag geen enkel meisje meer; [pagina 375] [p. 375] aant. Dat 's eens gebeurd, maar nimmer weer!’ Die lange Hans, Die domme Hans, Die lange, domme Hans! Maar toen de kermis wezen zou, Verging ook Betje in groot berouw, Zij ging op straat, ten einde raad, En zuchtte en steende: ‘'t Is te laat!’ Daar liep haar lange Hans voorbij; Toen bleef ze staan, en kuchte, en zei: ‘Och Hans... vergeef me, dat ik 't vraag... Maar... wil je nog?’ en Hans: ‘Wel graag!’ O lange Hans, O domme Hans, O lange, domme Hans! Vorige Volgende