Zedelijke en stichtelijke rijmen
(1680)–J. Tradel– AuteursrechtvrijVan het welke de verklaringe volgt op de wijze van Geen avont Juffrouw Elizabeth.1.
BEscheidentheit die is een deugt
Die doet den mensche goet,
Den pleger maakt het zeer verheugt
| |
[pagina 108]
| |
Door stilte in 't gemoet;
Want vrede kleeft
Aan die dit heeft,
Schoon 't quaat geduidet wiert
Om dat onschult
Ons geeft gedult,
Door dat men zich bestiert.
2.
Maar voor bedagtheit tot dit werk
Dat is den mensche nut,
Om dat hy zich als met een perk
Van onmaat houdt beschut,
In woort of daadt
Doet hy zich baat,
Hy spreekt of zwijgt naar tijdt;
Ook doet hy niet
Als tijdt gebiedt,
Zoo dat hy leeft verblijdt.
3.
De reden houdt hy tot een baak,
Hy hoort die gaarne aan,
En kiest daar uit een nutte zaak
Die op zijn gront kan staan;
't Zy of het is
Op 't ongewis
Van dien het qualijk duidt;
Maar 't is hem goet
In wat ontmoet,
Hy maakt een goet besluit.
4.
Zoo iemant van hem reden eist
Hy is daar toe gereet,
Hy zeit niet als het geen vereist,
En wacht hem van onleet;
Hy merkt het aan
Wat kan bestaan,
Na dat de tijdt of mensch
Het dienstig is,
En gaat gewis,
Daar door hy krijgt zijn wensch.
| |
[pagina 109]
| |
5.
Schoon dat hem treften onbescheit
Hy vaart niet daarom uit,
Zijn doen bestaat op goet beleit
Dat vrede geeft tot buit.
De toorne kan
Niet aan die man
Die zulken regel heeft,
Zoo dat 't verstant
Niet wort vermant,
Maar lichten van hem geeft.
6.
Op reden staat hy vast gebouwt,
Zoo dat hy is bevrijt,
Te doen het gene dat berouwt,
Want hy verwint de strijt.
Hy laat niet in
Tot ongewin
Dat hem ontgronden zouw,
Mits goet beleit,
Hem heeft bereit
Te houden uit berouw.
7.
Dit maakt hem dat hy overtuigt
Die qualijk was gezint,
Zoo dat hy zich als voor hem buigt
En van zijn quaat verwint;
Wie dat zoo doet
Die doet hem goet,
En is Godts vriendt geacht;
Geeft my dit Heer,
Die met begeer
Na zulken leven tracht.
|
|