Een vertoog van het ware Christendom, of wat werkingen de ware Christenen behoorden te hebben.
Eerst in proze.
HEt ware Christendom bestaat daar in, dat men Godt alleene aanhangt, en in alle voorval na zijnen wille doet, en voegt, en verder niet gemeens te hebben met de werelt, maar zich geheel daar van af te scheiden, die hier van afkerig zijn, al zeidemer noch zoo veel tegen ten zou niet helpen, alwaar 't datse veel laasden of geleertheit hadden 't waar het zelve, 't mocht deze of gene wat tot schijndeugd brengen; maar 't doet noch tot de zake niet, de geest moeter by komen, dat is de werkinge van Gods geest, of 't is niet, want de letter dood, dat is geeft wel kennisse; doch niet meer, maar de Geest doet leven, dat is geeft verlicht verstant om in God te zien, en zich zijne leidinge te onderwerpen, dit is na mijn begrijp al datter vereist wort. 't Is waar om zoo veer te komen, is bezwaarlijk, om dat het strijt tegen vleesch en bloet, maar van God is 't te verkrijgen uit zijne genade; doch den eenen verkrijgt het in een hoger graad als den anderen, dat na voorval van voorwerpen in dezen of genen bevonden wort. Die 'er toekomen in voorspoet geven bezonder blijk door haar aftrekkinge, en niet onreins, meer aan te roeren, en die 'er toekomen door bezoekingen, 't zy tot den bedelzak toe; krijgen byzondere krachte en ondervindinge, om zich de leidinge Godts t'ondergaan, en Godt doet dan wel aan de zulke, wondere mirakulen. In 't algemeen zienze weinig op een ander, om te berispen, want zy weten God op een byzondere wijze in haar werken moet; maar zy zijn in alles krachtig tegen hare effecten, dieze naauw bepalen tot de eere Gods, en alle plichtelijkheit van haren naasten; ook zienze naauw op het nutte van haar huys, en laten haar niet in tot het gene daar tegen strijt, gebruiken wel betamelijk vermaak, maar bepalent zoo, dat het niet en strijt tegen haar intrest: alle ongestadigheit is van haar geweken, en zijn haar in alles gelijk.