| |
De achtste Schotel is tegen ondankbaarheit en trouwoosheit.
Een applicabel verhaal van een liefdr agent Paart, dat verkogt zijnde, niet eeten willende, sturf.
DE Liefde die is sterk, waar datze is gezeten,
Ja zelfs in Paarden mee, gelijk men 't heeft geweten,
Bezonder in het Paart van Sokles den Atheen,
Dat ongelooflijk schijnt, want 't is wat ongemeen;
Dog Elianus zegt, dat als 't hem quam aanschouwen
Het wonderen bewees, want 't kon zig niet onthouwen
Te toonen duizent blijk, van alle liefdens aart,
Zoo dat de meester wiert door dit bedrijf vervaart.
Hy vrezende dat hem dit schande mogte geven,
Verkogt dit trouwe Dier, dat trouw was al zijn leven;
Want 't wou niet eeten meer, als 't was van zijnen Heer,
Zoo dat het trof de dood, en einde zoo begeer.
Hier ziet gy trouweloos, dat Beesten u beschamen
In blijk van trouwen aart, staat op en doet 't betamen
| |
| |
Van trouwe liefdens-plicht, blijft trouw tot in de doodt,
Waar dat de noot vereist, toont daar u liefde groot.
| |
Eenige aanmerkingen over een trouwlooze en trouwe vriend, in aanmerkinge van
Prov. 25: v. 19. Het vertrouwen op een trouwloozen ten dage der benauwtheit, is als een gebroken tant ende verstuikte voet.
Prov. 17. v. 17. Een vriend heeft t' aller tijt lief, ende een broeder wort in benauwtheit geboren.
| |
Op de wijze van Psalm 105. Een ieder moet ten dezen tijden.
VErtrouwt gy op een trouwelozen,
Gy vint in noot het doen eens bozen,
In plaats van steun zoo valt hy af,
En baart u hier een levent graf
Van klagt, om dat gy hebt gestaan
Op hem, en andre afgegaan.
In voorspoet scheen hy te gelijken
Als of hy niet en zouw bezwijken;
Maar noot verklaart hem zonne klaar,
Dat zijn bevesten is onwaar,
En niet doet als tot eigen nut,
En niemant anders doet beschut.
Dog anders is 't met trouwe vrienden,
Die trouw bewezen als het dienden,
| |
| |
't Zy in de voor of tegenspoet,
In beide doenze niet als goet,
Zy zoeken hares vriends behout,
En mijden haar van dat berout.
Den noot vertoont een rechte broeder,
En of hy is zijns vriends behoeder,
Of daad van woort niet af en wijkt,
En dat hy zig in all's gelijkt;
Want in 't onzeker wort bekent
Een zekre vriend die niet afwent.
Ziet daarom toe in voorspoets tijden,
Wat vriend gy kiest tot u verblijden;
Maar boven al ziet op den Heer
Van wien ons komt eer en oneer,
Indien gy met hem wel zult staan,
Zoo kan het u niet qualijk gaan.
U vyand zal hy tot u wenden,
En wenden al u zwaar ellenden,
Ja stellen u op vaste voet,
Dat u het quaad geen hinder doet;
Want dien hem oit heeft regt gevreest,
Dien is hy tot een hulp geweest.
Staat af dan van dat geeft onwenschen,
Vertrouwt op God en niet op menschen;
Want God die is het hoogste goet,
Die op 't volmaakste voordeel doet;
Ja hy is trouw in zware noot,
Als wy van vrienden zijn ontbloot.
O God! wilt my hier in versterken,
Die my hier toe zoek te bewerken,
Houdt hoe het gaat my by de hant
Op dat ik vast blijf in mijn stant.
U goeden raad die blijf my by,
Op dat ik altijt zeker zy.
| |
| |
| |
Zoo wy Jezus aanhangen, zal hy ons bystaan.
Schoon dat 'er niemant ons barmhertig wilde wezen,
En dat wy zeer veragt in 't zwarte moesten gaan;
Ja dat het zwaarste quaat was tegen ons gerezen,
Zoo wy ons dragen trouw, zal Jezus ons by staan.
Kiest dan dit beste deel, niet zal u konnen deeren,
't Zy voor of tegenspoet, 't moet al ten besten keeren.
|
|