Zedelijke en stichtelijke rijmen
(1680)–J. Tradel– AuteursrechtvrijDe zeste Schotel behelst beweegredenen tot weldaad, en die te erkennen.Een historiaalze overtuiging, om weldaad niet te vergeten, van een Hont zijn trouwheit tot de dood.ALs Jason den Licier, gedood was, quam t'gebeuren
Zijn Hont niet eeten wouw, maar bleef gedurig treuren,
Tot dat hem trof de dood, en einden zoo zijn rouw;
Want dat niet anders kon, van wegen zijne trouw.
Dit dient tot overtuig, die weldaat haast vergeten,
En na de reden eist, veel meerder moesten weten,
Op datze na haar macht, bewezen dankbaarheit,
En na de zake eist, betoonden voorbaarheit.
Plinius schrijft deze Histcrie, lib. 8. cap. 40. | |
[pagina 30]
| |
Zes aanmerkingen over weldaad en die te erkennen, en voor eerst in proze.
Weldaad bint het gemoet,
Naar tijts gelegent heit kan kleine weldaad groot zijn,
Schoose licht wort vergeten, baartze strijt in't gedenken,
Dieze niet erken, doet zijn zelven gewelt aan,
Die quaat voor goet vergelt nog veel meer,
Maar den erkenner vint vreugde.
| |
De uitbreidinge hier van volgt hier onder in 6 vaarzen.
| |
[pagina 31]
| |
2.
Schoon de weldaad was niet groot,
Zy kan groot zijn na de noot,
Een dronk waters kon wel zijn
Na de noot meer als de wijn.
Daarom wiltze niet veragten
Maar geduriglijk betragten.
En die weldaad komt t'ontfangen
Tot erkennen wilt verlangen.
3.
Regte weldaad heeft die deugd
Datze beide geeft veel vreugd.
Als 't gemoet in 't deugden werk,
Ruim is binnen 't rechte perk;
Dog men dient voor al te weten
Weldaad nimmer te vergeten;
Want zoo die ten eenger tijden
Weer gedagt wort baartze strijden.
4.
Hy doet zig als 't waar gewelt,
Dieze uit gedagten stelt,
En nog meer die zig gewent
Dat hy weldaad niet erkent,
Schoon men die niet kan erkennen
Moet men zig daar toe gewennen,
't Zy in goede wil of daden
Dat men daar toe is beraden.
5.
Maar dit is het grootste quaat,
Dat men tegen reden gaat,
Dat men pleegt als 't waar gewelt,
En het goet met quaat vergelt.
Dat zijn Monsters die zoo handlen
En zoo boos en godloos wandlen,
't Ware waart die uit te pikken
En te straffen tot verschrikken.
6.
Dog gy die de deugd bemint,
En t'erkennen zijt gezint,
| |
[pagina 32]
| |
Zult voor deze weerde deugt
In u vinden groote vreugt;
Mits 't gemoet daar toe gedreven
Geeft een opregt vrolijk leven,
Ja een vreugd niet om bevatten
Meerder waart als aartsche schatten.
| |
't Is prijzelijk goet voor quaat te vergelden.Als op de weldaad volgt tot loon verraderye,
Dat is een lastig stuk, voor dien het wedervaart;
Maar ziet u Jezus aan, hy konde zig bevrye
Van Judas quaat te doen, en toonde liefdens aart,
Ga naar margenoot+ Hy zeide tot hem vriend, dat ons dient tot een leere
Om 't goede voor het quaat te doen tot Godes eere.
| |
't Gedenke van genote goet beweegt tot dankbaarheit.'t Gedenken aan het goed, dat ons is wedervaren,
Dat port tot dankbaarheit, aan die't ons heeft gedaan,
Het tegendeel te doen, dat geeft ons licht bezwaren,
Of als het is verby, naklagen en getraan.
Ga naar margenoot+ Had Joas zoo gedaan, hy had zig niet begeven,
De zoon van Jojada te brengen om het leven.
| |
Vergete weldaad wort niet erkent.Die niet gedenkt het goed, dat hem is wedervaren,
Die sal niet dankbaar zijn, aan die't hem heeft gedaan;
Ja in de plaats van dien, zal hy hem licht bezwaren
Met snood ondankbaarheit, en dat hem kost getraan
Ga naar margenoot+ In Joas ziet men dit, die weldaat niet kon geven
Door Jojada gedaan, maar bragt zijn zoom om 't leven.
|