| |
De vijfde Schotel vertoont, dat de wellust verderf baart en hoe 't behoorde.
Een applicabel verhaal van de Kreeft en den Oester, op de wellust toegepast.
DE Kreeft om zij ne lust, met Oesters te verzaden,
Die hy zeer geren eet, let als de Oesters baden
Door lusten in de Zon, geopent tot vermaak,
Op dat hy bragt te weeg, dat diende tot de zaak.
Een steentje werpt hy in, dat d'Oester let te sluiten,
Waar doorze niet en kan, haar vyand houden buiten;
Maar voor hem is ten roof, zoo dat hy dan zeer graag
De visch des Oesters grijpt, en vult daar meê zijn maag.
Dus gaat het met den mensch, die zig stelt om te rusten,
En geren ledig is, en bakert in wellusten:
Hy opent als zijn hert, gelijk den Oester doet,
Daar in de Zatan werpt, gedagten niet tot goet.
Een ieder zie wel toe, en mijde die gedagten;
Want anders is 'er niet, als onheil af te wachten.
Maar die zijn hert bewaart, en wel gesloten hout;
Bevrijt hem van verval, en 't gene dat berouwt.
| |
| |
| |
6 Bezondere aanmerkingen over 't voornaamste dat in een goet Christen vereist wort.
1. | Den tijdt uit te koopen. |
2. | Den bequamen tijdt uit te kopen. |
3. | Niet te weten als Christum, en dien gekruist. |
4. | De zonden gestorven te zijn. |
5. | Zijn licht te laten lichten. |
6. | Zijn zaligheit uit te werken. |
| |
De uitbreidinge van 't voorsz. volgt hier onder in 6 vaarzen.
Op de wijze van Psalm 59. O Heer, ik ben van mijn vyanden.
NIet dat ons meerder kan genoegen
Als datmen zig naar God kan voegen,
Wie dat dit doet die zal daar aan,
In hem het licht van vreugd opgaan,
Den tijdt die eist ons uit te kopen,
Of anders is geen goet te hopen.
Koopt van u rust, of u vermaak,
Of u beroep dat is de zaak.
| |
| |
Maar hier toe eisschen zulke tijden,
Die dienstig zijn te doen verblijden;
Want als de tijd niet is bequaam
Dan isse ons niet aangenaam.
Ziet dan de tijd zoo uit te zoeken
Dat gy u oeffent in Gods boeken
En in zijn huis, en aan den mensch,
Op dat gy krijgt u herten wensch.
Voor al is nodig u te weten
Het doen van Jezus en Propheten.
Ach! zoo gy dit te recht betragt
Zoo is u tijd wel deurgebragt,
Hier in zoo kunt gy alles vinden,
En door 't geloof u zonden binden;
Want Jezus is het daar 't op draait,
Of al ons doen dat is bekaait.
Gelijk hy is voor ons gestorven,
En vryheit voor ons heeft verworven;
Zoo eystet dat wy ook voortaan
De zonden niet meer kleven aan;
Maar dat wy ons daar toe begeven
Om heiliglijk voortaan te leven,
En niet te zijn in slaverny,
Maar dat wy zijn van zonden vry.
Gy stelt u dan om voort te lichten,
En om u evenmensch te stichten,
De gaven die u zijn vertrout
Niet voor u zelf alleen behout;
Maar om u God te doen vereeren,
Daar in tracht meer en meer te leren,
En zoekt steeds vrome daar toe aan,
Om met haar deugden pat te gaan.
Dat is de weg lie is te merken,
En die de zaligheit kan werken,
| |
| |
Die troosten kan tot aller tijd,
En die te rechte maakt verblijt.
In 't eerste schijntse te bezwaren;
Maar t'oefnen doet haar vreugde baren.
Loopt die weg in, en houdt u stil,
Op dat gy doet uws Heeren wil.
| |
12. Aanmerkingen over de qualiteiten die in een Christen vereist worden.
1. | Die een Christen is, die is in Christi naam gedoopt. |
2. | Die is ingelijft in Christo door het geloof. |
3. | Die is ootmoedig. |
4. | Die is zagtmoedig. |
5. | Die is daar toe gezet, om Gods welbehagen te doen. |
6. | Die vergeeft licht, ja zelfs zijn vyanden. |
7. | Die leeft niet in de zonden, maar is de zonde gestorven. |
8. | Die volgt zijn Heer. |
9. | Die geeft de toorne plaats. |
10. | Die bid voor zijn vyanden. |
11. | Die hangt aan geen schepsel. |
12. | Die hangt aan God alleen. |
| |
Hier van volgt de uitbreiding, op de wijze van Psalm 33.
Weest nu verheugt al gy oprechten.
DE schijn is niet, maar deugden spreken,
Zoo als gy hier kunt vinden klaar,
Een ider tracht te gaan die streken
Zoo alsze zijn in Christo waar,
Zoo 't niet is geschiedt;
Die waarlijk heeft den Doop ontfangen,
Is ingelijft in zijnen Heer,
| |
| |
't Gelove doet hem dat erlangen,
Tot overwin, en tegenweer,
U moogt gantsch ontslaan.
Die zoo is, die is recht ootmoedig
Tot onderwerp, in wat ontmoet,
Hy ziet op God, die hem zeer goedig
Veel goet verleent tot overvloet.
Treft hem ook vermindren,
't Geeft hem niet veel hindren,
Zijn voorbedagtheit in zijn wandel,
Dat stelt hem tegen tegenheit,
Hy oefent dat in al zijn handel
Tot rust en veel bescheidenheit.
Hy is gezet na Gods behagen,
Daar toe hy zig heeft vast gestelt,
Zoo dat hy my 't onnodig klagen,
En doet Gods wil als met gewelt;
't Kan hem niet verwinnen,
| |
| |
Schoon dat hem iemant komt te smaden,
Of aan te doen veel ongelijk,
Hy toont in alles zig beraden,
En daar en tegen liefden blijk.
Schoon 't zijn vyand was;
Een Christen leeft niet in de zonde,
Maar heeft de zelve afgeleit,
Hy heeft zich van dat quaat ontwonden,
En poogt niet als oprechtigheit.
Dat zijn licht laat lichten,
Hy volgt zijn Heer in alle wegen,
En gaat niet op het ongewis,
Op 't hoogste is hy hem genegen,
Ja volgt hem daar doods schaduw is.
Door zijn geestes kracht;
Wel die zich niet quellen,
De toorne wijkt van die zoo volgen,
| |
| |
Schoon in haar grootste eer of staat,
Den mensch en maakt haar niet verbolgen,
Zy zien op God in die haar smaat,
Geen vyand kan hem hier recht hindren',
Dat hy hem zoude dragen haat,
Hy weet in God zijn toorn te mindren,
Dat hy nog bid voor die hem smaat.
Het schepsel kan aan hem niet hangen,
Hy heeft hem daar van los gemaakt;
Zoo dat hem hier niet houdt gevangen,
Want hem het schepsel geenzins raakt.
't Zy zijn lust, of menschen
Die doen hem niet wenschen
Aan God alleen komt hy te hangen,
Het schepsel houdt hem geenzints vast,
Van God alleen komt hy t'erlangen
Het gene dat hem ligt de last;
| |
| |
| |
Beter is 't kleine kennisse, als tot misbruik.
In 't woord Gods wort gezogt, die kennis te bekomen
Van Jezus onzen Heer, dat goede dingen zijn;
Maar veele is 't te doen, op dat zy als de stromen
Weg vloeiden tot het quaat, dat wijkt van Jezus schijn.
Zoo dat hun kennis strekt, om ydelijk te praten,
Zy zoeken Jezus niet, als om te zijn verlaten.
|
|