De hyacinth draagt op een groenen stengel een enkele kogelvormige bloem, bestaande uit honderd kleine klokjes van witte, rose of paarse kleur. De geur van de hyacinth ontwikkelt zich langzaam, maar is doordringend, substiel en fijn.
Een botanicus.
I
Tusschen groene blâren
en doornen die dreigen,
de rijpe braambes: uw oog.
II
Een roos en 't beeld van een vrouw
op mijn tafel. Grijs is
mijn haar; mijn hart vol zon en vol zorg.
III
De woelige zee. Van den kam
van de golf stort de boot telkens
in de holte: toch blijf ik u getrouw.
IV
In haar blik de avond die valt;
haar stem is de roep des koekoeks.
In mijn hart, wijsheid helaas!
[pagina 62]
[p. 62]
V
Klimop, wend u niet om een piepjong boompje!
Gij wurgt hem en sterft tegelijk met hem.
Wend u om een sterken stam: gij bloeit met hem meê.
VI
Uw oog - is 't door khool vergroot,
of ángstig, doordat hij dien gij
mint, glóeit als vuur onder de sneeuw?
VII
In 't bokaal zwenkt en keert de wondre gouden visch
wiens lange vinnen zijn róse, ragfijne sluiers.
De morgenstond is niet zoo schoon. Zoo heb 'k u lief.
VIII
Ten boom bloost purper de appel in zoete zomerzon;