De gouden oogst
(1944)–Fernand Toussaint van Boelaere– Auteursrecht onbekendFernand Toussaint van Boelaere, De gouden oogst. De Magneet, Antwerpen 1944
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
eigen exemplaar DBNL
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van De gouden oogst van Fernand Toussaint van Boelaere uit 1944.
redactionele ingrepen
Door het hele werk zijn op basis van de inhoudsopgave koppen toegevoegd tussen vierkante haken.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (1, 2, 5, 8, 138, 142, 144) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina 3]
DE GOUDEN OOGST
[pagina 7]
F.V. TOUSSAINT VAN BOELAERE
DE GOUDEN OOGST
GEDICHTEN
DE MAGNEET - ANTWERPEN
[pagina 139]
INHOUDSOPGAVE
IN DEN NACHT | 9 |
Liefste, 't zwijgen is | 11 |
Uw schoonheid is vreemd | 12 |
LAMENTO | 14 |
DON JUAN DER DROOMEN SPREEKT | 17 |
VOOR TULLIA | 19 |
LIED | 20 |
O Tully, Tully, Tully, 't wonderbare | 22 |
BRON IN DE LENTE | 24 |
SCHERZANDO: i. De schaduw | 26 |
ii. De zoen | 28 |
DE DAG KOMT EN GAAT HEEN | 31 |
TROOSTLIED | 33 |
OCTOBER | 35 |
LATERE BEKENTENIS | 36 |
Steeds zijn haar oogen strak op mij gericht | 42 |
Nu voel 'k uw zoen, dien 'k overlang verbeidde | 43 |
EEN BRON IN DE VERTE | 44 |
Uw oogen, zoo bemind, lachen mij tegen | 45 |
De dag verflauwt in 't West | 46 |
Gij zelf, o lief, zult neven mij passeeren | 47 |
Evenwijdig om den stam | 48 |
Ik toefde in Spanje, hart en geest vol nijd en hoon | 49 |
Ik zei: 'k ben vreemdling, doch je krijgt een witte mantilje | 50 |
In de Calle de Moncada kwam ik ze tegen | 51 |
Het was te San Cristina. Een oude cederboom | 52 |
Mallorca: de zon glanst in een tros gouden druiven | 53 |
[pagina 140]
AAN H.J. BOEKEN | 54 |
ANTWOORD AAN Dr H.J. BOEKEN | 55 |
EPITAAF VOOR EEN KIND | 56 |
DRIE GROTESKEN: i. Even Tomboektoe voorbij | 57 |
ii. Geen leed, of ik heb het gekend | 59 |
iii. Over mijn geest drijft een kano | 60 |
DE BLOEME HYACINTH | 61 |
De wonderbaarste paarlen sieren niet | 64 |
Roode roos, die eenzaam ruift in 't avond-uur | 65 |
Ik wou voor vier stuiver anjelieren koopen | 66 |
Waarom zou ik 't paard gaan stallen | 67 |
Ik ben niet de bij die, onbewust | 68 |
Is dit de doem van uw voorzienigheid, o God? | 69 |
Hoer of hooge vrouwe met je donker oog | 70 |
Dat gij mij niet bemindt, o aardig meisje | 71 |
Zie hoe, als om te luisteren | 72 |
De kale kruin van den berg verheft zich uit de wolken | 73 |
Als jij, vóór je spiegel, je schoonheid weer opdirkt | 74 |
Wat vraagt je mond, weleedle heer? Wat een vrouw is? | 75 |
Ik nam je in mijn armen, en drukte je haast dood | 76 |
Op 't groene water van de Moezel | 77 |
Ter schale van mijn hand, de lauwe roze | 78 |
Niets ontroert mij meer als de appelboom in bloezem | 79 |
Moeheid, en tot laat in de nacht | 80 |
De wolken boven de bergen donkren tot schaliegrauw | 81 |
Wist ik maar wat ik zou willen | 82 |
Tabaksrook die walmt als verijdelende wierook | 83 |
Liefste, ik roep u aan, ik roep u aan | 84 |
Ik lach omdat ik vroeger, dwaas | 85 |
Eros, ik vraag 't u in gemoede | 86 |
Over de bergen, de zon | 87 |
HERFST | 88 |
Ik die diep in mij u ken | 89 |
Nooit heeft een milde belofte | 90 |
Als twee roemers van kristal | 91 |
Nachtegaal, uw stemme raakt me | 92 |
In 't oog een late glimp der avondzon | 94 |
[pagina 141]
Als een vrucht, te zwaar aan sap | 95 |
De laatste tram rijdt voorbij | 96 |
Geen drank is mij zoo zoet | 97 |
Uw borst is frisch en lauw | 99 |
Laat de perzik, onvoldragen | 100 |
Ik heb in pijnlijk zwijgen | 101 |
Wie op den uitkijk zit - en wacht | 102 |
Witte rozen, in teèr-groene pulle | 103 |
DRINKLIED | 104 |
Ik wachtte, en toen de deur dan openging | 106 |
Alleen te zijn met geen andren weemoed | 107 |
Ook aan den voet der hooge bergen | 108 |
Eenzaam zijn tijd en uur | 109 |
Diep in mij woelt de smart | 110 |
Wie kan met steenen sterren weren? | 111 |
Liefste, vele dagen àl verbeid ik u | 112 |
Nu ik u bemin, alles heb ik verloren | 113 |
Lach niet, want mij is het ernst | 114 |
Acacia, nu ten laatsten nacht | 116 |
O waar is de tijd dat ik over haag en heg | 117 |
O kom, want geen staat, lijk gij | 118 |
De volheid van uw borst, ter schale van mijn hand | 119 |
Wat is geschied | 120 |
Onder de kruin van den eeuwenouden | 121 |
Zoo: verkeerd is steeds het lot | 123 |
Gij bloeit, op elken steel één bloem | 124 |
'k Heb u ontkleed, en naakt zijt gij gerezen | 125 |
In diepe genotsvoldaanheid | 127 |
VAN DEN MEREL | 128 |
Haast en spoed, zelden goed | 137 |
[pagina 143]
Dit is het derde boek in de reeks De Atol, uitgegeven door De Magneet te Antwerpen. Het werd gezet uit den Bodoni Cursief corps 14 en gedrukt in een oplage van 250 exemplaren, genummerd 1/250, op de persen van Drukkerij J.-E. Goossens N.V. te Brussel, den 19 Augustus 1944, waarvan 75 exemplaren op vergé de Hollande azuré, genummerd 1/75, en 175 exemplaren op houtvrij papier van niet meer na te sporen oorsprong, genummerd 76/250. Daarnaast werden 10 exemplaren gedrukt op Japansch papier van G. en H. Bernard te Brussel, gemerkt HC I/IV en V/X, waarvan de exemplaren HC niet in den handel komen. Elk exemplaar is versierd met het portret van den auteur, geteekend door den beeldhouwer J. Iankelevici. De exemplaren op Japansch papier werden gesigneerd door den dichter F.V. Toussaint van Boelaere.
Dit is nummer 112