De gouden oogst(1944)–Fernand Toussaint van Boelaere– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] [Nu voel 'k uw zoen, dien 'k overlang verbeidde] Nu voel 'k uw zoen, dien 'k overlang verbeidde, mijn heete lippen eindelijk toch laven, waarnaar, in dof geduld, toen niets ons scheidde, 'k smachtte - en 't wachten was mijn hoogste lijden. Want nooit hebt gij mij 't eenig woord gezeid en is éen zoen 't spreken van onze oogen komen staven, ik heb u zelfs de liefde, die ons beiden bond, nooit bekend, en ze u nooit doen belijden. - 'k Was jong! Maar thans - want mij sloeg de stille wond tot één groote begeert' - verkwikt me uw zoen en sluit me uw liefde in droomen van genot; voel 'k u in mij, lijf aan lijf, mond aan mond, hoe vèr ge ook zijt, die 'k nooit meer zag sinds toen, en mij in u, het schepsel, beide, en God. Vorige Volgende