De gouden oogst(1944)–Fernand Toussaint van Boelaere– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] [Uw schoonheid is vreemd] Uw schoonheid is vreemd: 't is alsof een beemd vol stond met rozen - uw oog is te groot, uw mond ál te rood, uw wang geel-goud als blozende abrikozen! Bruin glimt uw blik: mij is 't of staêg schrik 't oog strak deed gloeien, - een streep is uw mond of een snedige wond daar eeuwig roerloos lag, uit wraak te bloeien. - En mat het gelaat: ik weet niet of haat uw hart doet jagen - doch het teêre rood der wang is als nood die wacht, en schuchter blijft, en niets durft vragen. [pagina 13] [p. 13] O, schoonheid zoo vreemd... mijn liefde-heil weent als ná zon regen, - om 't eeuwig strakke oog, den mond die gunde en immer loog, - hoopt om den blos, die van uw wang verdween - verlegen? Vorige Volgende