De neger
(1966)–Willem van Toorn–
[pagina 34]
| |
Bij onze thuiskomst had het oude mens, dat niet verbaasd leek door de plotselinge betrekkingen tussen Grimm en mij, mopperend de tafel gedekt. ‘Wat jij doet kan me niet schelen, Hugo, maar voor jonge mensen is op tijd eten van het grootste belang.’ Na het eten was Grimm mij voorgegaan naar het Laboratorium voor Onderzoek en Adviezen. In tegenstelling tot de rest van het huis maakte de tweede verdieping een ordelijke, zelfs strenge indruk. Door een deur met Niet Roken kwamen we in een vertrek dat mij deed denken aan donkere prenten in geschiedenisboeken op school, waarop besnorde heren hooghartig naar de fotograaf keken: ‘In het laboratorium van Justus von Liebig.’ In het midden was een tafel met gootstenen en kranen opgesteld, waarop kolven en ingewikkelde glazen bouwsels stonden. Verder waren er kasten met glaswerk, een microscoop op een ouderwets tafeltje en een bureau met twee stoelen. In de achterwand was een deur met het opschrift Administratie. ‘Dus u zwijgt als uw eigen lijk,’ zei Grimm. Hij zat achter het bureau en stak zonder zich aan zijn eigen verbod te storen zijn pijp aan. ‘En als mijn moeder u morgen iets mocht vragen over die neger weet u van niets. Het is een best mens, maar ze kan niet nalaten als mijn geweten op te treden.’ ‘Natuurlijk meneer,’ zei ik. ‘Goed, het verhaal,’ zei Grimm. ‘Het begint ongeveer een jaar geleden. Dat is een tijd waaraan ik liever niet | |
[pagina 35]
| |
terugdenk, want ik had toen niks te doen en moest steeds om geld aankloppen bij mijn moeder. Op een middag kreeg ik bezoek van een vent die een onderzoek wilde laten doen. Ik dacht eerst dat hij kwam bedelen voor de wereldbond van oorlogsslachtoffers of zo, want hij liep op krukken, miste een been en een halve hand en had verder de ongunstigste kop die ik ooit gezien had. Maar hij kwam niet bedelen. Hij wou weten of ik een preparaat kon maken, waarmee negerhaar sluik gemaakt kon worden voor een redelijk lange tijd. Zo zei hij het. Toen ik vroeg waarom hij in jezus-naam zo'n preparaat moest hebben begon hij te grijnzen en legde een kaartje op tafel.’ Grimm trok een la open, haalde er een kaartje uit en gaf het mij. Ik las: C. Rozeman ‘Hij zou mij heel goed betalen voor dat spul en hij had er helemaal geen bezwaar tegen mij te vertellen waarvoor het gebruikt zou worden, want de verkoopcontacten nodig om het kwijt te raken had toch alleen zijn firma. Goed. Over de toestand in Zuid-Afrika, want daar moest het heen, hoefde hij me niets te vertellen. Twaalf miljoen negers, die uitgebuit werden door drie miljoen blanken. Dat kon je erg vinden zei hij, maar hij | |
[pagina 36]
| |
had er nog nooit wakker van gelegen. Ik kon me wel voorstellen dat die blanken het soms moeilijk hadden met hun apartheid, zodat er heel wat halfbloeden rondliepen die er nog slechter aan toe waren dan de negers, omdat iedereen ze met de nek aankeek. Onder die halfbloeden nu, dat hadden zijn relaties in Zuid-Afrika vastgesteld, was een grote groep mensen die helemaal blank waren, maar als enig raskenmerk hun kroeshaar hadden gehouden. Dat kroeshaar betekende voor die mensen de afgrond tussen leven als een beest, opgejaagd door de politie, en het paradijs van de blanken. Hij vertelde, dat de politie daar in twijfelgevallen een eenvoudige methode heeft om vast te stellen ofiemand een neger is: ze steken een potlood in zijn haar en zetten hem op zijn kop. Blijft het hangen dan is hij een neger. Ik kon me, zei Rozeman, misschien wel indenken dat iemand in die situatie wil betalen om sluik haar te krijgen. Op een hoek van een krant heeft hij me toen met die lamme vlerk voorgerekend hoe groot de te verwachten buit was. Zijn firma daar schatte dat er via winkeliers en negerkappers in dorpen zo'n tienduizend mensen bereikt konden worden. Als het preparaat zo gemaakt kon worden dat die jongens iedere maand een fles nodig hadden en dat zo'n fles een tientje kostte, dan leverden die tienduizend alleen al meer dan een miljoen op.’ Ik keek hem zeker nogal stom aan. Hij grinnikte en hield een lucifer bij zijn pijp. | |
[pagina 37]
| |
‘De politie daar zal anders niet zo blij zijn met dat spul, meneer,’ zei ik. ‘Hoe wil hij het het land inkrijgen?’ ‘Als haarwater,’ zei Grimm. ‘Hij handelt in van alles, die Rozeman, ik kreeg de indruk dat hij zelfs zijn moeder zou verkopen als hij goed geld voor haar kon maken. Maar we waren er nog niet, mijn jongen. Want er is ook nog een markt in Noord-Amerika. Volgens de statistieken passeren daar ieder jaar 60.000 mensen de kleurbarrière, zoals dat heet. Vriend Rozeman had het allemaal uitgerekend. Alles bij elkaar kwam hij, krabbelend op die krant, tot zo'n twee à drie miljoen. En om u niet langer dan nodig is aan de praat te houden, ik nam de opdracht aan en maakte het preparaat. Een kwestie van een paar maanden werk, het was eenvoudiger dan ik dacht.’ Hij stond op, liep naar een kast en kwam terug met twee kleine flesjes, die hij op het bureau zette. ‘Antikraus,’ zeihij. ‘De naam heeft Rozeman bedacht. Duits, omdat die zaak van hem daar vol moffen zit.’ Ik stond op en bekeek de flesjes. Er zat een heldere, rode vloeistof in. Zoals ze daar stonden, zou je nooit gedacht hebben dat er zoveel mee te verdienen was. ‘Dat is veel geld, meneer Grimm,’ zei ik. Hij nam een flesje van het bureau en hield het tegen het licht. Zo, met een oog dichtgeknepen en het andere wijd open achter het rode glas, zag hij er uit als een boze oude goudmaker. ‘Dat dacht ik ook, mijn jongen,’ zei hij. ‘Precies hetzelfde dacht ik toen ik het klaar had. Ik vroeg me af, | |
[pagina 38]
| |
waarom Rozeman al dat geld alleen zou moeten verdienen, terwijl ik het preparaat gemaakt had. Ik een paar duizend gulden voor de moeite, en Rozeman de miljoenen.’ Hij zette het flesje neer, ging weer zitten en stak de pijp aan. ‘Ik dacht er eens over na en toen hij terugkwam vertelde ik hem dat het nogal moeilijk was en dat ik meer tijd en geld nodig had. Hij betaalde zonder bezwaren, maar hij keek me aan alsof hij iets vermoedde. Een paar maanden later kwam hij weer. Ik had toen iets bedacht en ik zei: Meneer Rozeman, ik heb zo lang aan dat preparaat gewerkt, dat ik eraan gehecht ben geraakt. En nu het klaar is, heb ik geen zin het uit handen te geven en er nooit meer iets van te zien. Ik doe u een voorstel. U moet het toch ergens laten produceren, ik stel u voor dat ik dat doe. Het is dan voor u niet erg dat u de bereidingswijze niet heeft en ik krijg ook wat van de buit. Ik hou de bereidingswijze als zekerheid dat u me niet aan de dijk zet. Hij ging natuurlijk te keer als een gek, maar wat kon hij eraan doen? Hij dreigde met een rechtszaak, maar daar kon ik om lachen, want dat betekende dat hij zijn plannen openbaar moest maken wat hij niet kon doen. Hij bood tienduizend gulden, maar ik weigerde, en uiteindelijk moest hij toegeven. We maakten een contract, dat ons als twee liefhebbende zielen verbond, en dat geldig wordt zodra ik hem een neger heb laten zien waarop het spul is toegepast. Nu weet u waarom ik een | |
[pagina 39]
| |
neger nodig heb.’ Ik had me uit zijn verhaal van Rozeman een voorstelling gemaakt die me deed huiveren en ik realiseerde me dat die arme kerels die zijn preparaat gingen gebruiken nooit meer terug zouden kunnen en, als ze hun bestaan als blanke niet wilden opgeven, geen andere keuze hadden dan betalen wat hij zou vragen. ‘U zit me aan te staren, alsof ik u net verteld heb dat ik in slaven handel,’ zei Grimm spottend. ‘Het is misschien kinderachtig,’ zei ik, ‘maar ik moet het allemaal wel even verwerken. Dat die meneer Rozeman en u zoveel geld willen verdienen aan zo'n ellendige toestand...’ ‘U bent een brave jongen, De Bel,’ zei Grimm. ‘Maar als u af en toe de krant las, dan zou u weten dat er alleen maar geld wordt verdiend aan de ellende van andere mensen. Als ze in Amerika zoveel graan over hebben, dat alle verhongerende Aziaten zich er vol aan zouden kunnen vreten, dan steken ze het in brand om de prijs hoog te houden. Van wat ze dan verdienen sturen ze die stakkers dan af en toe een paar verouderde operatietafels en een pakhuis vol bijbels om hun menslievendheid te bewijzen.’ ‘Op die manier steunt u eigenlijk die regering daar,’ wierp ik tegen, ‘in plaats van die negers te helpen.’ ‘Help ik ze niet?’ Grimm sloeg op het bureau en keek mij dreigend aan. ‘Geef ik ze soms niet wat ze graag willen? Als die arme donders blank willen zijn zal ik ze helpen, maar betalen zullen ze. Over een jaar of tien | |
[pagina 40]
| |
zouden ze misschien graag weer zwartgeverfd worden en kroeshaar hebben tot op hun rug, want er komt natuurlijk een andere tijd, maar dan hoop ik genoeg verdiend te hebben. Nee, De Bel, u bent een brave jongen, maar als u het tot iets wil brengen, dan zult u uw zachtmoedigheid af moeten leren, anders blijft u uw hele leven kaarten invullen. Een schaap in de kudde.’ Op de een of andere manier deed dat me aan Blekemolen denken. Misschien had die iets van een schaap. ‘Ik heb er nooit zo over nagedacht, meneer Grimm,’ zei ik. Hij stond op en ging de flesjes weer in de kast zetten. ‘Hoor eens,’ zei hij. ‘U moet me natuurlijk in ieder geval nog helpen als die neger komt. Ik heb die jongen verteld dat u mijn assistent bent, dus u zal erbij moeten zijn. En eigenlijk zou het best leuk zijn als u hier rondliep als Rozeman komt, laat die maar de indruk krijgen dat ik geld genoeg heb om een assistent te houden.’ ‘Als het buiten kantoortijd is kan ik dat wel doen, meneer,’ zei ik. ‘En als alles draait, misschien stel ik u dan wel voor om mee te doen.’ Hij lachte, dat het glaswerk op de tafel rinkelde. Het idee scheen hem wel aan te staan. ‘U moest wat opstandiger zijn maar verder mag ik u wel. Dan maken we een echt kantoor achter die deur met dat mooie bord, daar is nu alleen nog maar mijn slaapkamer, en daar gaat u dan de administratie doen.’ Op de trap werd geroepen: ‘Hugo, is die jongeman bij jou boven?’ | |
[pagina 41]
| |
‘Ik weet niet of het iets voor mij zou zijn. Maar dat andere wil ik wel doen,’ zei ik. ‘Denk er maar eens over,’ zei Grimm. ‘Als u liever op dat kantoor blijft moet u het vooral doen. Rustiger is het wel natuurlijk.’ De oude dame klopte aan. ‘Hugo, De Bel, zijn jullie daar alletwee?’ riep ze. ‘Ik heb al een half uur koffie.’ |
|