| |
IV
De volgende morgen haalde ik op kantoor, voordat ik aan het werk ging, een pijp, die ik al lang in de la van mijn bureau bewaarde, maar nooit onder de strenge blik van Vijlbrief had durven roken, voor de dag en stak hem aan. Vijlbrief keek mij verbaasd aan, haalde zijn neus op, maar zei niets. In de koffiepauze vertelde ik Blekemolen dat ik mijn langste tijd hier wel achter de rug had. Toen hij vroeg wat ik dan van plan was, glimlachte ik geheimzinnig en blies een wolk rook uit. Blekemolen zei dat sommige mensen nooit tevreden zijn met wat ze hebben, maar dat hij het best naar zijn zin had. Het was koud die dag, maar toen ik naar huis liep voelde ik me opgewekt, al betrapte ik mezelf op de neiging iedere zijstraat in te kijken of er niet een neger liep.
Bij het avondeten zei de oude dame dat Grimm bezoek
| |
| |
kreeg. ‘In verband met dat onderzoek,’ zei ze. ‘Het schijnt iets met zwarte mensen te maken te hebben, het zal wel weer een geneesmiddel zijn, maar wat het precies was heb ik niet begrepen.’
Om vijf voor zes werd er gebeld. Ik legde mijn lepel neer en stond haastig op. ‘Ik zal wel even opendoen, mevrouw,’ zei ik. Ik ging de kamer uit, worstelde mij tussen de meubels in de hal door en deed de voordeur open.
‘Goedenavond meneer,’ zei de neger.
Eerst herkende ik hem niet. In plaats van de groezelige badjas van de vorige avond droeg hij een glimmend blauw pak, een geel overhemd en zwarte schoenen met witte figuren erop. In zijn hand hield hij een lichte hoed met ruitjes.
‘Goedenavond, komt u binnen. Dokter Grimm is boven,’ zei ik. ‘Ik zal u even voorgaan. Kijk goed uit waar u loopt, het is altijd een beetje donker hier en er staat veel rommel. Dokter Grimm is nog niet helemaal ingericht.’ Toen we bij de trap kwamen zag ik dat mevrouw Grimm tussen een stapel stoelen en de piano stond te kijken.
‘Ik breng meneer wel even boven, mevrouw,’ riep ik. ‘Eet u maar rustig af.’
‘Goedenavond, jongeman. Vergeet niet je vla op te eten, De Bel.’
We klommen naar het Laboratorium voor Onderzoek en Adviezen.
‘Zou het lang duren, meneer?’ vroeg de neger achter
| |
| |
me. ‘Hij trapt me eruit als ik niet op tijd ben, Maître Maurice.’
Ik zei dat Grimm alles klaar had staan en dat het wel gauw gebeurd zou zijn.
Grimm had een witte jas aangetrokken, een stoel bij de werktafel gezet en op de tafel een spiegel tegen een stapel boeken. Op het bureau stond een rij van de rode flesjes.
‘U bent mooi op tijd,’ riep hij tegen Sunny Boy Jackson. ‘Gaat u maar zitten, dan is het zo gebeurd. En kijkt u niet alsof u bang bent dat u vermoord wordt.’
De neger legde zijn hoed voorzichtig naast de spiegel en nam plaats op de stoel, zijn broekspijpen optrekkend, waardoor lichtbruine sokken zichtbaar werden. Hij zag er erg jong en ernstig uit, een verdwaalde tropische vogel in een mussenest, en keek afwachtend naar Grimm. Waarschijnlijk had hij van diens verhaal alleen het woord wetenschap onthouden en dacht hij nu een grote rol te spelen bij de vooruitgang van de mensheid. ‘Nou moet u eens goed luisteren.’ Grimm haalde een flesje van het bureau en een kam uit zijn zak, waardoor de hele boel nog meer op een kapsalon begon te lijken. ‘Ik smeer uw haar in met dit preparaat. Ik heb u al gezegd waar het voor is en dat het geen kwaad kan. U zult wel iets bijzonders merken. Uw haar zal vanavond maar in ieder geval morgen, even sluik zijn als dat van De Bel hier. Daar moet u niet van schrikken, mooi is het niet, al heb je mensen die er anders over denken, maar het is een bijkomstigheid, met een paar dagen is
| |
| |
het over. U kunt uw haar gewoon kammen, alleen zal het wel gemakkelijker gaan dan anders. Begrepen? De Bel, op tafel ligt het boekje, schrijft u de datum van vandaag en daaronder vijftig kubieke centimeter ak nummer één.’
Ik maakte met een plechtig gezicht de aantekening en Grimm goot een scheut uit het flesje op zijn hand en begon krachtig het hoofd van de neger in te smeren. Het schudde dwaas heen en weer en de jongen keek met grote ogen in de spiegel, terwijl hij zich aan de zitting van de stoel vasthield. Toen ik het potlood neerlegde zag ik de oude dame in de deuropening staan, met een dienblad met kopjes.
‘Ik heb je vla maar in de keuken gezet, De Bel,’ zei ze.
‘Ik wist niet dat je hier bezig was. Moet het op zijn hoofd, Hugo?’
‘Natuurlijk moet het op zijn hoofd,’ zei Grimm. ‘Ik heb je verteld waar het voor was.’
‘Jij vertelt nooit iets duidelijk. Je moet zijn hoofd niet zo heen en weer schudden. Als het per se nodig is, moest je het mij maar eens laten doen.’ Ze zette de thee op de tafel en trok de mouwen van haar soldatenjas op. ‘Het is al klaar,’ zei Grimm. ‘Maar als je denkt dat ik het niet goed doe mag jij het overmorgen doen, dan komt hij terug. Dan kunt u toch, op dezelfde tijd?’
Sunny knikte en keek verbaasd in de spiegel. Zijn haar lag plat en glimmend op zijn schedel. Grimm gaf hem de kam.
‘Kamt u het eens, gewoon met een scheiding of zo.’
| |
| |
‘Ik heb nooit een scheiding,’ zei de neger. Hij zette de kam onhandig op zijn hoofd.
‘Kom maar eens hier.’ De oude dame stelde zich achter de stoel op, nam de kam van hem over en begon met gefronste wenkbrauwen een scheiding te trekken. ‘Vroeger moest ik voor jou ook altijd een scheiding kammen, Hugo. Alleen heeft hij mooier haar. Het is dikker. Jij hebt van dat dunne haar en je had altijd twee kruinen als jongen.’
De neger voelde voorzichtig aan zijn hoofd. We stonden met z'n drieën om de stoel en keken naar hem, terwijl hij met lange, bruine vingers zijn haar betastte.
‘Het is maar een gek gezicht,’ zei mevrouw Grimm. ‘Ik vind het juist altijd zo mooi, dat wollige haar. Drinken jullie je thee op, dan neem ik de kopjes mee, ik heb nog meer te doen. Hugo, ik was het vergeten, maar die enge man is vanmiddag aan de deur geweest, toen je weg was. Hij wou erin, hij kon wel wachten zei hij, maar ik vind het geen man die ik als oud mens alleen in huis wil hebben. Ik heb gezegd dat je hem zou bellen, dat ik hem niet binnen kon laten omdat ik ook weg moest.’
‘Hij heeft al gebeld,’ zei Grimm. ‘Maar je had het wel eens eerder mogen zeggen. Bovendien is het geen enge man, al is hij niet bepaald een schoonheid, maar iemand met wie ik zaken doe.’
De oude dame gaf ons de thee. ‘Zaken. Mij deed ie denken aan die bedelaarskoning, hoe heet hij ook weer,
| |
| |
uit De Driestuiversopera. Maar die deed ook zaken, natuurlijk. Drink je thee maar op.’
Ik keek naar Sunny Boy Jackson, die thee dronk in de spiegel.
‘Hoeveel keer moet u nou boksen vanavond?’ vroeg ik.
‘Zes keer, zeven keer, dat hangt er van af,’ zei hij.
‘Hij is bokser,’ zei ik tegen mevrouw Grimm. ‘In een tent op de kermis.’
‘Dat zou je niet zeggen, hij ziet er keurig uit,’ zei ze. Ze zette de kopjes op het dienblad en stapte met over de grond slepende veters de gang in.
‘U ziet dat ik een assistent kan gebruiken,’ zei Grimm. En tegen de neger: ‘Als u op tijd wilt zijn moet u zich wel haasten, want het is al over half zeven.’
Hij haalde een portemonnee met een knip voor de dag en gaf de neger vijfentwintig gulden, die deze zorgvuldig wegstopte. ‘Ik reken op u overmorgen. Tot ziens. De Bel, u wilt wel zo goed zijn meneer even uit te laten.’
‘Goedenavond dokter,’ zei Sunny Boy Jackson. Hij stond op, nam zijn hoed van de tafel en volgde mij het laboratorium uit. In de hal loodste ik hem langs de dreigend overhellende bouwsels van huisraad.
‘Bent u echt in Amerika geweest?’ vroeg ik. Hij lachte. Ik zag niet veel meer van hem in het donker dan zijn tanden en zijn overhemd.
‘Nog nooit,’ zei hij. ‘Ik kom uit Suriname. Ik was hier met een beurs om te studeren, ontwikkeling voor de wilden, weet u wel. Maar ik had na een jaar al meer
| |
| |
dan genoeg van dit land. Ik wou terug en ik ging naar Rotterdam om op een boot te gaan werken die daarheen ging. Maar er was geen boot en toen kwam ik Maître Maurice tegen in een café. Hij zei dat ik bij hem goed kon verdienen. Hij wou wel een neger in zijn tent hebben, dat trekt publiek.’
Ik deed de deur open en hij stapte naar buiten.
‘Dus nu blijft u hier,’ zei ik.
‘Nee, maar ik moet eerst geld genoeg hebben,’ zei hij. ‘In het begin gaf hij me niks, want hij moest me nog leren boksen, zei hij. Daarom wil ik dat geld van u wel verdienen, ziet u. Ik moet genoeg hebben om het meisje mee te nemen.’
Hij zette de hoed, die hij nog steeds in zijn hand had, op en stak een sigaret aan.
‘Die de kaartjes verkoopt?’ vroeg ik.
Hij knikte. ‘Mona,’ zei hij. ‘Ik neem haar mee. Maar de baas mag er niks van weten. Ze leeft met hem, maar ze wil niet meer.’
Hij grinnikte. ‘Nou, goedenavond, meneer.’
‘Het beste,’ zei ik. Hij liep langs de pakhuizen in de richting van het station. Zijn pak glansde in het licht van een lantaarn. Na een meter of vijftig nam hij de hoed af en voelde voorzichtig aan zijn haar. Met de hoed in de hand liep hij verder. Terwijl ik de deur dichtdeed en de trap opging naar mijn kamer vroeg ik me af of ik Blekemolen zou kunnen vertellen dat ik een neger kende die bokste op de kermis en die er met een vrouw vandoor zou gaan als hij geld genoeg had.
| |
| |
Op de eerste verdieping kwam ik Grimm tegen. Hij had zijn hoed op en zijn jas aan en moest kennelijk haastig ergens heen.
‘Dank u voor de hulp,’ zei hij. ‘Ik reken overmorgen weer op u. Heeft u er al over nagedacht of u bij mij in dienst komt? Ik meen het werkelijk. Ik betaal u altijd meer dan die kerels waar u nu bent en een aandeel in de winst.’
‘Ik heb er nog niet over gedacht, meneer Grimm,’ zei ik. ‘Maar ik zal het zeker doen. Van dat kantoor heb ik wel mijn buik vol.’
‘U denkt maar,’ zei hij, alweer doorlopend. ‘Laat het me op tijd weten, over een week of wat, dan gaat de produktie beginnen.’
Hij draafde de trap af en even later viel de voordeur in het slot.
Om negen uur kwam mevrouw Grimm mij koffie brengen.
‘Wat moet Hugo toch met die neger, De Bel?’ vroeg ze.
‘Ik zou het niet weten, mevrouw,’ zei ik. ‘Ik heb geen verstand van die dingen. Ik heb meneer Grimm alleen geholpen er een te vinden in de stad.’
‘Zo. Mij bevalt het helemaal niet. En dan die kerel aan de deur. Ik denk wel eens dat je vroeger zulke mensen niet had. Maar dat zal wel niet waar zijn. In ieder geval kwamen bij ons thuis nooit zulke mensen. Als ik die man zie heb ik de neiging de deur op slot te doen en de lepels te tellen. Dat is natuurlijk onrechtvaardig, want
| |
| |
het blijft een zielige man met dat ene been, maar ik kan er niets aan doen, hij doet me denken aan wat je als kind zag als je koorts had, van die grinnikende koppen met groene ogen.’
Toen ze weg was dronk ik mijn koffie op en dacht na over Grimms aanbod. Waarom zou ik het eigenlijk niet doen? Met Rozeman had ik waarschijnlijk niets te maken. En van het kantoor moest ik in ieder geval weg.
|
|