Geschiedenis van de Nederlandse taal
(1997)–J.M. van der Horst, J.A. van Leuvensteijn, W. Pijnenburg, M.C. van den Toorn– Auteursrechtelijk beschermd4.2. Taalcontact4.2.1. InleidingZoals boven gezegd werd, kan elke poging om het Middelnederlands in te delen in een Vroeg-en een Laatmiddelnederlandse periode niet anders dan arbitrair zijn. De beslissing om het Laatmiddelnederlands in de tweede helft van de 14e eeuw te laten aanvangen, heeft alvast het voordeel dat er in die perode op het extralinguïstische vlak voor de Nederlanden een nieuw tijdvak begint, het Bourgondische, dat in vrij korte tijd zal leiden tot een politieke eenheid der Nederlandstalige gewesten die er voorheen nooit was geweest en er, met uitzondering van 1815-1830, ook nooit meer zou komen. De Middelnederlandse periode halverwege de 16e eeuw te laten eindigen, waarna de Opstand begint, de Republiek ontstaat en de Nederlanden weer uiteenvallen, kan, alleen al om dezelfde reden, als zinvol worden beschouwd. Het valt op hoe in uiteenzettingen over het Middelnederlands als taal de politieke constellatie van het gebied waar die taal gebruikt werd, eigenlijk nauwelijks ooit aan bod komt. Hoewel men het er intussen over eens is dat de sociale context belangrijk is (wie schreef waar en waarom), wordt aan het zeker even grote belang van de politieke constellatie kennelijk nog niet zo veel aandacht geschonken. Toch weet men in de linguïstiek al sinds geruime tijd dat de factoren die vandaag het taalbeeld bepalen dat ook vroeger al deden. Het door de Bourgondiërs geïmporteerde en uitgebouwde politieke systeem was nieuw, steunde bovendien op een vreemde cultuur en werd door een vreemde taal gedragen. De Bourgondische tijd was een periode van taalcontact en aan dat aspect, dat voortaan de ontwikkeling van het Nederlands onophoudelijk zal blijven beïnvloeden (Willemyns 1994), wordt in dit hoofdstuk ruime aandacht geschonken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.2. Het vroege taalcontactIn West- en Midden-Europa is in de 11e en 12e eeuw een lineaire taalgrens ontstaan (Gysseling 1976), maar Germaans- en Romaanssprekenden bleven in hetzelfde staatsverband met elkaar samenwonen en het spreekt vanzelf dat een dergelijke lange periode van taalcontact sporen heeft nagelaten in de evolutie van het Neder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lands, niet alleen in het zuiden, maar ook in het noorden; een hele tijd lang was ook het overgrote deel van het huidige Nederland overigens deel van een tweetalig rijk.Ga naar voetnoot5 Die sporen zijn niet alleen het gevolg van het geografisch naast elkaar liggen van beide gebieden, maar ook (en misschien vooral) van historische en sociaal-culturele ontwikkelingen die ervoor zorgden dat het Frans ook een rol ging spelen in de Nederlandssprekende gebiedsdelen zelf. In de Middeleeuwen was het graafschap Vlaanderen een leen van de Franse koning. Hoewel andere Nederlandssprekende gebieden feodaal van het ‘Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie’ afhingen,Ga naar voetnoot6 kwamen zo goed als al onze landen tijdens de Bourgondische periode, samen met een groot Franssprekend gebied, in één rijk terecht, geregeerd door (aanvankelijk uitsluitend) Franssprekende hertogen van Bourgondië.
De culturele invloed van het Frans was aan de hoven van de graven van Vlaanderen vrij groot: Franstalige dichters genoten er het mecenaat van de graven, zodat ook de literatuur in de volkstaal daar sterk door beïnvloed werd. De meeste literaire producten waren gedurende lange tijd aanpassingen van Franse modellen en het ligt voor de hand dat niet enkel de behandelde thema's, maar ook de gebruikte taal sterk door die Franse voorbeelden werden beïnvloed. In de hieraan voorgaande bijdrage van Pijnenburg (onder 3.2.5.3. Leenwoorden uit het Oudfrans in de beschreven periode) treft men hele lijsten met woorden aan die de Franse invloed op de woordenschat van het Vroegmiddelnederlands uitvoerig documenteren. Bij Salverda de Grave (1906) kan men nalezen dat heel wat Franse leenwoorden al in de 12e eeuw zijn ontleend. Hoewel Franse invloed ongetwijfeld in het zuiden vroeger en ingrijpender is opgetreden dan in het zoveel verder verwijderde noorden, laafde men zich ook daar aan de Franse bron. In officiële taal, zo bericht De Vooys (1975), worden Nederlandse woorden door Franse equivalenten vervangen; dadinghe wordt composeren, arrestement neemt de plaats van bestel in en bevelinghe ruimt de plaats voor commissie. Soms ziet men echter ook het omgekeerde: in een zuidelijke vertaling van een Latijnse tekst vervangt een noordelijke kopiist content door tevreden, purgeren door reynigen, tribulatie door verdriet enzovoort. Interessant is natuurlijk dat het noorden al met al door die Franse invloed eigenlijk niet noemenswaardig minder werd aangetast en dat ook in het later Duitse deel van het Continentaal-West-germaans de Franse invloed nauwelijks geringer was.
Dat contact had natuurlijk ook externe, dat wil zeggen taalpolitieke consequenties. Door het contact met hun Franse leenheer en met Frankrijk werden eerst de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaamse graven en nadien hun adellijke ‘entourage’ min of meer grondig verfranst, dat wil zeggen dat ze naast Nederlands ook Frans kenden en gebruikten en, in sommige gevallen, na zekere tijd alleen nog dat laatste (Degroote 1956). Dat had ook gevolgen voor het bestuur van het land en het is dan ook geen toeval dat, bij het verdwijnen van het Latijn als taal van de bestuursstukken, er eerst een periode kwam waarin Frans werd gebruikt (Willemyns 1979: 25-27). Maar ook toen de echte volkstaal zijn intrede deed, bleef voor het Frans als bestuurstaal een belangrijke rol voorbehouden en vele stukken (zij het meestal niet die voor lokaal gebruik) werden in Vlaanderens belangrijkste steden (Brugge, Gent en Ieper) nog in het Frans geschreven. Vooral een belangrijk deel van het schriftelijke verkeer tussen de graven en hun steden gebeurde (in beide richtingen) in het Frans (Mantou 1972). De situatie in het andere belangrijke deel van de Zuidelijke Nederlanden, te weten het hertogdom Brabant, was wezenlijk anders. De Brabantse hertogen waren feodaal van het Duitse rijk afhankelijk (maar stonden veel losser van hun leenheren dan de Vlaamse graven van de hunne), zodat het Frans daardoor alleen al een veel geringere rol speelde. Het Frans had weliswaar op cultureel gebied een zekere functie, maar het hertogdom, dat ongeveer met de huidige Nederlandse provincie Noord-Brabant en de huidige Belgische provincies Antwerpen en Vlaamsen Waals-Brabant samenviel, was voor het overgrote gedeelte louter Nederlandssprekend en Nederlands was daarom ook de taal van het hof en de belangrijkste bestuurstaal (De Ridder 1979). Toen in de 13e en 14e eeuw het Latijn als taal van het bestuur geleidelijk verdween, gebeurde dat in Brabant weliswaar iets later dan in Vlaanderen, maar wel veel duidelijker ten voordele van de Nederlandse volkstaal (Degroote 1956: 305). Men kan dus zeggen dat vóór de Bourgondische periode Vlaanderen tweetalig in het Nederlands en het Frans en Brabant vrijwel eentalig in het Nederlands werden bestuurd. Economisch, politiek en cultureel was Vlaanderen echter veel invloedrijker dan Brabant en het is, zoals Gysseling (1971) heeft opgemerkt, aannemelijk dat veel Franse invloed in de gemeenschappelijke schrijftaal daar via Vlaanderen binnen is gekomen.
Wat de situatie in het Waalse deel van de Nederlanden ten aanzien van het Nederlands betreft kunnen we wijzen op een mededeling van McRae (1983: 18) dat kinderen van de Waalse adel en koopliedenstand veelal Nederlands leerden, omdat daardoor niet alleen de contacten met Vlaanderen en Brabant makkelijker waren, maar ze op die manier ook toegang kregen tot de Hanze. Volgens Degroote (1956) was er in het algemeen een toenemende invloed van het Nederlands in de Franssprekende delen van de Nederlanden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.3. De Bourgondische tijdIn 1369 valt Vlaanderen door erfenis aan de hertog van Bourgondië, schoonzoon van de graaf van Vlaanderen en zoon van de Franse koning. Diens kleinzoon, Filips de Goede (1396-1467) verovert ook Holland, Zeeland, Brabant Henegouwen, Namen en Luxemburg. De Vlaamse graaf, Lodewijk van Male, had in 1357 al Antwerpen en Mechelen verworven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.3.1. InleidingOp het ogenblik dat Vlaanderen onder Bourgondië kwam, telden de Nederlanden bijna 2,5 miljoen inwoners en de grootste steden, Gent en Brugge, lagen in Vlaanderen. Door de personele unie, die een tweetalig rijk tot stand bracht, werd de taalsituatie in de Nederlanden vooral op één niveau direct door de politieke verandering betroffen, namelijk op het niveau van de bestuurders en de hoogste sociale klasse. Met kan er inderdaad van uitgaan dat voor ‘het volk’ de verandering van ‘heerser’ geen grote rol speelde. Weliswaar zal de toename van de internationale contacten in de 15e en 16e eeuw allicht wel tot meer contact met andere volkeren en talen hebben geleid, maar het is zeer de vraag of dat niet ook, in een ander staatsverband dan het Bourgondische, het geval zou zijn geweest. Wat de adel betreft was er, zeker in Vlaanderen, nauwelijks van verandering sprake, aangezien die ook voordien met een Franse leenheer en dito hof te maken had en zich daar al verregaand aan had aangepast. Voor Brabant daarentegen was het wel voor het eerst, dat ze met een Franstalige vorst geconfronteerd werden. In Holland zal er, door het samengaan met Henegouwen vanaf 1299, ook al wel een zekere bekendheid met het Frans als (partiële) taal van het bestuur hebben bestaan, ook al moesten heel wat teksten worden vertaald, omdat de kennis van het Frans vaak te kort schoot.Ga naar voetnoot7 Vanaf 1404, toen de broer van de Bourgondische hertog, Antoon, hertog van Brabant werd, behoorde dit gewest al tot de Bourgondische invloedssfeer. Het wordt formeel Bourgondisch wanneer de Staten van Brabant Filips de Goede als hertog accepteren (1430): ‘Na het feitelijke inpalmen van Holland, Zeeland en Henegouwen in 1428, de verwerving door aankoop van Namen in 1429, het vriendschapsaccoord in 1430 met de bisschop van Utrecht, was de intocht in Brabant de voorlopige afronding van de Bourgondische expansie.’ (Blockmans & Prevenier 1988: 82) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.3.2. Taalpolitiek‘Taalpolitiek’ in de hedendaagse zin van het woord had in de Nederlanden nooit bestaan: politieke grenzen vielen niet met taalgrenzen samen en er zijn geen aanwijzingen dat er een streven naar politieke eenheid op grond van taalovereenkomst zou hebben bestaan.
Bij het aan de macht komen van het Bourgondische huis, dat dus eerst alleen de Zuidelijke Nederlanden bestuurde, was er van taalregulering geen sprake, alleen van een praktische regeling. De Bourgondische dynastie was Frans en het Frans was dan ook de hoftaal en de taal waarvan men zich voor contact met het centrale bestuur bediende. Het taalgebruik in de landen zelf bleef ongewijzigd en er waren ook geen pogingen daar verandering in te brengen. Indien sommige steden op bepaalde ogenblikken toch in het Frans met de administratie of met het Hof gingen corresponderen, dan was dat veelal op hun eigen initiatief, maar toch niet altijd.Ga naar voetnoot8 Naarmate de regering van het Huis van Valois langer ging duren en ook steeds grotere delen van de Nederlanden onder haar heerschappij kwam, begon ook op taalgebied een en ander te veranderen. Dat had enerzijds te maken met de hertogen, die er zich meer en meer van bewust werden dat het zwaartepunt van hun macht in de Nederlanden lag en zich, tot op zekere hoogte, steeds meer als Nederlandse prinsen gingen gedragen, en anderzijds met de Nederlanden zelf die, in conflicten met het hertogelijke gezag, ook vaker en vaker aspecten van taalgebruik in het ‘onderhandelingspakket’ opnamen. De eerste hertog kon er nog, als het ware vanzelfsprekend, van uitgaan dat het centrale, Bourgondische gezag in het Frans zou worden uitgeoefend en het is niet bekend dat daar veel oppositie tegen kwam (Buntinx 1949). De ‘taalkwestie’ zou echter in toenemende mate gebruikt worden in conflicten tegen personen en in de altijd latent aanwezige strijd van de staten en steden om de regionale macht tegen centralistische gezagsuitbreiding te beveiligen (Prevenier 1961). Zo werd bij de ‘eis’ om de administratie vanuit Rijsel naar het centrum van de Nederlanden over te brengen, het taalargument (tegen de Franstalige stad en de Franstalige kanselier) wel gebruikt, maar was het Vlamingen en Brabanders toch veel meer om andere dingen te doen. De taaleisen, die in 1405 bij het aantreden van Jan Zonder Vrees werden gesteld, liepen vooruit op de nog strengere ‘toegevingen’, die in 1477 van Maria van Bourgondië zouden worden afgedwongen, maar zijn toch in beide gevallen vooral te verstaan als pogingen om het gezag stevig in de Nederlanden zelf te verankeren en aldus onder de permanente controle van de Staten en Steden te plaatsen. Van Maria werd geëist - en verkregen - dat zij enkel nog ‘gheboren vlaminghe, vlaemsch sprekende ende verstaende’ in openbare functies zou benoe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men (Degroote 1956: 307). De ‘moedertaaleisen’ worden meer en meer niet enkel een deel, maar zelfs een symbool van het verzet tegen het centralistische gezag: ‘French itself was associated in Netherlandish-speaking areas with foreign and autocratic rule’ (Armstrong 1965: 402). Wanneer de Nederlanders de nadruk willen leggen op hun privileges en dus - impliciet of expliciet - de centraliserende macht van de Bourgondiërs contesteren, blijkt dat niet alleen uit wat ze zeggen, maar ook uit hoe ze het zeggen, namelijk in het Nederlands in plaats van in het Frans: ‘There is evidence from all three orders of society to suggest that Netherlandish speakers deliberately used their mother tongue when they wished to advertise their opposition to the Burgundian power.’ (Armstrong 1965: 403) Het hevigst wordt ervoor gestreden telkens als een nieuwe hertog(in) wordt geïnstalleerd, dat wil zeggen op het moment dat zijn/haar gezag nog niet stevig gevestigd is. Zo accepteerde, zoals gezegd, Jan Zonder Vrees in 1405 dat de correspondentie die met hem, in zijn functie van graaf van Vlaanderen, wordt gevoerd, in het Nederlands zou zijn, maar in 1409, toen hij zich stevig genoeg in het zadel voelde, trok hij die ‘toegeving’ weer in. Hetzelfde gebeurde wat de taal van het bestuur betreft; Van der Meer schrijft in dat verband: ‘wenn [die burgundischen Fürsten] ihre Untertanen günstig stimmen wollten, so sprachen sie flämisch. Wenn sie ihre Unzufriedenheit zeigen wollten, so sprachen sie nur französisch und wollten nur in dieser Sprache angeredet werden’ (Van der Meer 1927: lix). Naar aanleiding van zijn Blijde Intrede in Gent legden de Vier Leden van VlaanderenGa naar voetnoot9 Jan zonder Vrees een eisenbundel voor, met onder meet de eis: ‘het overbrengen van de centrale hertogelijke rechtbank, de Raad van Vlaanderen, van het Franstalige Rijsel naar het Nederlandstalige deel van Vlaanderen en de omschakeling in die Raad naar de Nederlandstalige procedure, de fysieke aanwezigheid van de hertog in Vlaanderen en het verwijderen van niet-Vlaamse ambtenaren’ (Blockmans & Prevenier 1988: 41). De hertog en zijn familie resideerden na 1405 bijna permanent in het graafschap. De Raadkamer werd onmiddellijk naar Oudenaarde overgebracht en in 1407 naar Gent. In 1409 echter vaardigde Jan een kaderwet uit, waarin hij zijn centralistische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opvattingen uitvoerde en op een deel van zijn vroegere toegevingen terugkwam: ‘In de Raad van Vlaanderen zal voortaan achter gesloten deuren opnieuw Frans worden gesproken, in openbare zittingen zullen Nederlandstaligen echter in hun taal antwoord krijgen.’ (Blockmans & Prevenier 1988: 41). Armstrong (1965: 397) tekent daarbij aan: ‘This solution was typically Burgundian since it admitted Flemish at the regional level, but preserved French for the serious transactions of the council as an organ of central government.’ Men is er zich te zelden van bewust dat de meeste betrokkenen natuurlijk in staat moeten zijn geweest om die voortdurende wijzigingen in spreek- en werktaal na te leven, dat er, met andere woorden, een tweetalige klasse van politici en (hogere) ambtenaren moet hebben bestaan.Ga naar voetnoot10 Toch vindt men nergens een aanduiding (op enkele, verder nog te vermelden, woorden bij Armstrong 1965 na) in hoeverre Franstaligen ook in staat waren in het Nederlands te functioneren. Het is bij mijn weten, nog niet systematisch onderzocht, maar ik vermoed dat dit tweetalige functioneren, de noodzaak de in het Frans gestelde documenten in het Nederlands te vertalen en allicht ook de onvoldoende taalcompetentie van sommige ‘verfranste’ ambtenaren het ontstaan van het met gallicismen doorspekte, ‘vertalingsnederlands’ zal hebben ingeleid. Maar omgekeerd hadden Nederlandstaligen natuurlijk ook soms moeite met het Frans. Coutant (1994) wijst erop hoe vele Nederlandstaligen problemen hadden hun rekeningen in het Frans op te stellen: ‘Ze zagen zich genoodzaakt allerlei foefjes te bedenken om hun rekeningen leesbaarder te maken. Het resultaat is een verbazende mengtaal.’ (Coutant 1994: 7) De enige ontvanger die zich aan de ordonnantie van de Rekenkamer onttrok - die van BelleGa naar voetnoot11 - deed dit inderdaad uit onkunde en hij verontschuldigt zich zelfs daarvoor: ‘Ende es te wetene dat hoewel men van ouden tijden gheploghen heift de rekeninghe van den vorseide demaine van Belle te makene ende stellene in Walsche talen, dat hier nochtans dese jeghewordeghe rekeninghe doet ende ghemaect es in Vlaemscher tale, ende dat bij consente ende orlove van mijnen Heeren de President ende lyeden van de Rekencamer ons vorseiden gheduchten Heeren te Rijssel, bij hemlieden consideracie ghehadt dat de vorseide Pieter, ontfangher, de Walsche tale lettel oft niet verstaet.’ (anno 1486; Coutant 1994: 8-9) In 1417 moest Jan overigens een nieuwe eisenbundel van de Vier Leden van Vlaan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deren aanvaarden, waarin onder meer opgenomen was ‘het benoemen van autochtone ambtenaren in Vlaanderen’ (Blockmans & Prevenier 1988: 58). Wanneer er geen ‘machtsstrijd’ bij te pas kwam, was Jan Zonder Vrees ‘welwillender’: hij leerde zelf Nederlands en koos zijn motto ‘Ik houd’ in die taal.12 Ook een deel van het hofleven speelt zich voortaan in het Nederlands af, ook wanneer de hertog er zelf bij betrokken is. Die zorgde er verder voor dat zijn opvolgers, Filips de Goede en Karel de Stoute, een stevig in de Nederlanden verankerde opvoeding kregen en de taal goed leerden spreken.Ga naar voetnoot13 Ook Karels opvolger, de latere Duitse Keizer Maximiliaan van Oostenrijk, vond het belangrijk de twee talen van het rijk van zijn vrouw (Maria van Bourgondië) te leren. Musper en anderen (1956: I, 245) deelt mee dat hij lessen in het ‘Vlaams’ kreeg van zijn schoonmoeder, Margaretha van York (een Engelse...) en na enige tijd een kennis van de taal had verworven die hem, dacht hij zelf, in zijn Vlaamse landen zeer populair maakte (Armstrong 1965: 398). In elk geval was het bij de kroning van zijn vrouw dat de Nederlanden het Groot Privilegie afdwongen, waarbij niet enkel heel wat stedelijke en regionale macht werd hersteld, maar ook uitdrukkelijk de streektaal tot officiële landstaal werd uitgeroepen (Degroote 1956: 307). Al tijdens de regering van Filips de Goede was het overigens materieel niet meer mogelijk alle Nederlandse bestuursstukken te laten vertalen, zodat de centrale administratie wel gedwongen was met de originelen te werken en dus (ook) in het Nederlands diende te functioneren (in bewaardgebleven stukken vindt men overigens af en toe een Franse glosse in de marge; Armstrong 1965: 399). Naar aanleiding van de kroning van Filips de Schone tot hertog van Brabant (1494) wordt aan de tekst van de ‘Blijde Inkomst’ een passage toegevoegd om de taal van de Brabanders tegen de willekeur van de vorsten te beschermen. ‘Het is dank zij deze bepaling’, zegt Degroote (1956: 307), ‘dat de Raad van Brabant tot aan de Franse Revolutie Vlaams is gebleven.’ We zien dus dat tweetaligheid bij het regeerwerk meer en meer de regel wordt en dat de Nederlandse onderdanen van de hertogen op den duur ook de merkwaardige gewoonte van hun vorsten gaan overnemen: wanneer er in de Staten-Generaal oppositionele geluiden te horen zijn, worden die meestal in het Nederlands naar voren gebracht, zodat er in toenemende mate in de keuze van Nederlands of Frans oppositie dan wel instemming met de Bourgondische regering uitgedrukt wordt. Bij Armstrong (1965) vindt men enkele interessante anekdotes over de manier waarop de taalkeuze aan de omstandigheden werd aangepast, bijvoorbeeld: ‘One late example is particularly striking. In 1527 die prelates of Brabant were involved in controversy with the regent, Margaret of Austria, over the fiscal demands of the government. During the discussion before the estates of Brabant, the abbot of Villers, spokesman for the prelates, suddenly stopped addressing Margaret in French and continued in Netherlandish. Margaret took this as a defiance of her | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
government and immediately sequestrated the goods belonging to abbeys of Brabant represented at the estates.’ (Armstrong 1965: 403) Maar ook onderling gaan de Staten de ‘taalkwestie’ uitspelen. Wanneer in 1500 Brugge, tot Antwerpse nijd, van Filips de Schone de continuering van zijn stapelrechten krijgt, is de patentbrief in het Frans gesteld. De havenrivalen weigeren echter de brief te publiceren of er rekening mee te houden, omdat er geen Nederlandse vertaling bij is gevoegd en men ‘in Antwerpen geen Frans begrijpt’... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Holland en ZeelandDe moeilijkste opdracht voor Filips de Goede binnen het kader van zijn grote scenario voor de eenmaking van de Nederlanden, een scenario dat hem in de 16e eeuw de eretitel ‘conditor Belgii’ opleverde, was ongetwijfeld de integratie in de Bourgondische Nederlanden van Henegouwen, Holland en Zeeland. Jan van Beieren, die zijn grafelijke prerogatieven voortdurend tegen de aspiraties van Jacoba van Beieren moest zien te verdedigen, had in Den Haag een sterk op het Bourgondische model geïnspireerde hofcultuur opgebouwd. Hij ‘charmeerde de [Hollandse] intellectuelen door een artistiek actieve hofhouding’, die hij in 1417 vanuit Henegouwen naar Den Haag had meegenomen, tekenen Blockmans & Prevenier (1988: 62) aan. Zij wijzen erop dat hofcultuur in de 15e eeuw inderdaad een veel gehanteerd medium was om voor de dynastie een gunstig imago te onderhouden: ‘een koppelteken tussen gemeenschappelijke levensstijl en de elite in de samenleving. Deze Franse franje entte zich in het Haagse Binnenhof overigens op een degelijke basis. Onder de vele dichters, zangers en musici die met grote regelmaat het hof bezochten, valt Willem van Hildegaersberch op als de hoogst geprezen artiest... De hofkapelaan Dirc van Delft schreef voor Hertog Albrecht van Beieren theologische werken... De grafelijke ambtenaar Dirc Potter bedacht vanaf 1410 meer wereldse literatuur, waarbij hij zijn publiek kennelijk meer in de steden dan aan het hof vond’ (Blockmans & Prevenier 1988: 66). Met de Nederlandstalige hofliteratuur was het echter in Holland na de Bourgondische machtsovername afgelopen. Het einde van een zelfstandige hofhouding was ook het einde van een zelfstandige hofcultuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer Jan van Beieren op 6 januari 1425 sterft, is de Hollandse bevolking ten aanzien van de opvolging erg verdeeld en wensen velen geen unie met Brabant. ‘De Hollanders hebben in de eerste jaren van Filips naar vele windstreken uitgekeken om te ontsnappen aan Bourgondische annexatie’ (Blockmans & Prevenier 1988: 77), tot er geen ontkomen meer aan was.
De Bourgondische regering ligt dus aan de basis van de veralgemening van de tweetaligheid in de hele Nederlanden. In 1434 nog had de raadspensionaris in Brussel het ‘privilege’ gekregen geen stukken te hoeven behandelen die in het Frans waren gesteld. Later was tweetaligheid echter een vereiste voor dat soort ambtenGa naar voetnoot14 en werd bijvoorbeeld ook de correspondentie tussen de Hollandse stadhouders en de hertog in het Frans gevoerd, omdat een stadhouder persoonlijk de hertog bij de Staten vertegenwoordigde en niet andersom. Dat de manier waarop het centralistische en centraliserende Bourgondische bestuur werd opgebouwd belangrijke consequenties had voor het taalgebruik in de hoogste kringen, blijkt uit allerlei aanduidingen: ‘De stadhouders van Holland waren tot 1477 Henegouwers of Vlamingen, terwijl vele Bourgondiërs op functies zaten in de Reken- en Raadkamers van Vlaanderen en Henegouwen; in Holland fungeerden dan weer tal van Vlamingen en Brabanders. Bourgondiërs hadden een duidelijk overwicht in de hertogelijke dienst: zij vormden immers de oude vertrouwde kern die overal inzetbaar was. Franstaligen waren sterk in de meerderheid, wat het gebruik van het Frans als centrale bestuurstaal in de hand werkte.Ga naar voetnoot15 De Rekenkamer van Rijsel, die ook toezicht hield op de financiën van Vlaanderen, was eentalig Frans. De verslaggeving van de Raad van Vlaanderen te Gent gebeurde in het Frans, zij het dat de processtukken de taal van de partijen gebruikten. Individuele Vlaamse, Brabantse of Hollandse ambtenaren die carrière maakten in de centrale regeringsorganen, pasten hun taalgebruik en veelal ook hun naam aan.’ (Blockmans & Prevenier 1988,123) Het mechanisme van ‘upward social mobility’ werkte dus volop. Men kan dus zeggen dat de hertogen van Bourgondië op een heel eigen manier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het ‘talenprobleem’ in hun Nederlandse bezittingen aanpakten. Zij hielden aan het Frans vast voor wat hun eigen entourage betrof, maar leerden wel de taal van hun onderdanen spreken en gebruiken. Besturen lieten ze hun rijk zowel in het Nederlands als in het Frans, meestal echter zonder dat daar strikte regels voor werden vastgelegd. Af en toe ziet men dat de vertegenwoordigers van de Nederlanden maatregelen eisen en door kunnen drukken, die het gebruik van de landstaal veilig moeten stellen, maar meer en meer gaan zowel hertog als plaatselijke bestuurders inzien dat de taaleisen een onderdeel vormen van de voortdurende strijd tussen de regionale verzuchtingen van Staten en Steden en de centraliserende tendensen van het hertogelijke bestuur. Toch was, alles bijeen, de taalsituatie vrij losjes en tolerant. Amstrong schrijft: ‘As for the Burgundian government, more tolerant than later European governments, it never interfered to teach its subjects what language they should speak or write.’ (Armstrong 1965: 409) Dat door dit alles ook de taal zelf beïnvloed wordt ligt nogal voor de hand. De regelmatige omgang met geschreven Frans zal (ook de lagere) ambtenaren hebben beïnvloed wanneer ze Nederlands schreven en door de Bourgondiërs werd zeker ook de culturele aanwezigheid van het Frans, die al aan het Hof van de Vlaamse graven aanzienlijk was, er niet minder op. Voor de hertog en zijn entourage betekende literatuur, zegt Armstrong, vanzelfsprekend Franse literatuur en hij voegt eraan toe: ‘for the re-invigoration of literary French in the Low Countries during the 15th century no other factor equalled in importance the patronage of the Valois dukes’ (Armstrong 1965: 405). Dit werkte ook indirect ten nadele van de Nederlandse letteren, want heel wat buitenlandse literaire geschriften die anders allicht in het Nederlands zouden zijn vertaald, werden nu in het Frans bewerkt. ‘Talloze opdrachten verleenden zij [=de hertogen] om Latijnse werken in het Frans te vertalen, zoals kronieken over de geschiedenis van hun nieuw verworven vorstendommen, wereldgeschiedenissen of heldenverhalen over Alexander of Karel de Grote.’ (Blockmans & Prevenier 1988: 135) Het publiek waarvoor dat soort literatuur was bedoeld, kende hoe dan ook die taal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.3.3. StandaardiseringDe Bourgondische periode was er echter niet alleen een van verfransing, maar ook een die de taaluniformering binnen de Nederlanden bevorderde en wel door de vele interne migraties die plaats vonden en die, veel meer dan in het verleden ooit het geval was geweest, spreekcontact tussen de verschillende delen van het Nederlandse taalgebied tot stand bracht. De Bourgondische centralistische gewoonte om geen hoge ambtenaren uit het eigen gewest te benoemen is een van de factoren die hier beslist een grote rol hebben gespeeld. Blockmans & Prevenier (1988: 88) wijzen nog op een andere factor: ‘Vorstelijk cliëntelisme bestond erin dat men eindeloos geschikte huwelijken smeedde tussen patricische families en mensen uit de Bourgondische hof- en ambtenarenwereld.’ Naast een verfransende invloed, zal dat beslist ook voor de standaardisering van het Nederlands consequenties hebben gehad. Die bevolkingsvermenging had echter niet alleen in de hoogste sociale kringen plaats, maar ook bij de ‘gewone’ bevolking. Dat ook daar een steeds toenemend contact plaatsvond, blijkt onder meet uit het feit dat bijvoorbeeld Brugge - in de 15e eeuw de rijkste stad van de Nederlanden - in die periode zijn bouwvakarbeiders slechts voor 20-25% uit het graafschap Vlaanderen betrok, voor 25-30% uit Brabant en in aanzienlijke mate uit Zeeland, Holland, Gelre, Utrecht enzovoort (Sosson 1977). Dat ook economische factoren een rol speelden bij hoe die zich standaardiserende taal er uit ging zien en wie daarbij het meeste invloed had, daarover kan geen twijfel bestaan. Daarom is het belangrijk drie factoren te beschouwen: a. aantal inwoners, b. rijkdom en c. verstedelijking.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het eerste kwart van de 16e eeuw ziet men dat de economische situatie en de relatieve sterkte van de gebieden belangrijke wijzigingen ondergaan. In economisch opzicht betekenden de jaren 1492-1530 een periode van aanzienlijke expansie rondom Antwerpen dat snel opklom tot de positie van wereldmetropool. Sterke groei eveneens in Holland en Zeeland die met hun scheepvaart de Duitse Hanze definitief verdrongen. In deze gebieden moet eveneens een sterke stijging van het bevolkingscijfer zijn opgetreden, waardoor Brabant en Holland konden opwegen tegen het vroegere Vlaamse overwicht (Blockmans & Prevenier 1988: 170).Ga naar voetnoot16 Vanaf 1477 was het stamland Bourgondië definitief in Franse handen overgegaan en bleven alleen de kerngewesten in de Nederlanden ‘Bourgondisch’. Niettemin (of juist daarom) bleven ‘Vlaanderen, Brabant, Henegouwen, Holland, Zeeland en Namen, na 1480 ook heel Luxemburg, een eenheid vormen en werden zich daarvan scherper bewust onder de Franse dreiging die zij met alle kracht bestreden’ (Blockmans & Prevenier 1988: 148). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.4. ConclusiesWat de Bourgondiërs betreft, de eersten die zich genoopt zagen ‘aan taalpolitiek te doen’, is, samenvattend, vooral van belang:
|
|