De toga van Fruin
(1990)–Jo Tollebeek– Auteursrechtelijk beschermdDenken over geschiedenis in Nederland sinds 1860
SlotbeschouwingToen de student J.W. Smit in een uit 1955 daterende recensie in Propria Cures Romein een ‘volkstribuun’ noemde, bedoelde hij dat negatief: de Amsterdamse hoogleraar was voor hem slechts een sofist die zijn buiten-wetenschappelijke beweegredenen verborg onder een laagje ‘wetenschappelijk’ vernisGa naar eind202. Het begrip kan in de context van dit hoofdstuk echter op een andere - en meer opbouwende - manier worden gehanteerd: als referentie aan de marxistische keuze die Romein reeds in zijn Leidse studiejaren had gemaakt. Een volkstribuun - dat wou deze jonge intellectueel inderdáád zijn. Al zijn latere werk- | |
[pagina 307]
| |
zaamheden zou hij verrichten in het kader van dit ene ideaal: de emancipatie van de onderdrukte klassen. Dat geldt voor zijn activiteiten als journalist en als politicus. Maar ook als historicus en als geschiedtheoreticus trachtte hij zijn socialistische ideaal vorm te geven. Zijn objectiviteitstheorie was van een pur sang marxistische signatuur en het pleidooi voor een geëngageerde geschiedschrijving ‘in opdracht van de tijd’ kwam tenslotte neer op een oproep om de historiografische klok gelijk te laten lopen met de politieke. Niet langer mocht de geschiedschrijving door haar behoudende ‘neutraliteit’ buiten de rechtvaardige en op de toekomst gerichte strijd van arbeiders en boeren blijven staan. De kritiek op de gevolgen van de verwetenschappelijking sloot bij dit pleidooi aan. Het marxisme dwong hem de lijnen die op dit punt al door Bussemaker, de ‘epigonen’ en Huizinga waren uitgestippeld, door te trekken. Vanuit een louter theoretisch oogpunt hield dit pleidooi voor een geëngageerde historiografie eigenlijk een terugkeer naar een vóór-Fruiniaanse wetenschapsfilosofie in. Fruin had er immers naar gestreefd de geschiedenis een eigen identiteit te geven door haar precies van de politiek - en de theologie, maar die vielen vaak samen - los te maken. Hij had getracht een duidelijke grens te trekken tussen twee werelden: de politiek (de wereld der partijdige meningen) en de wetenschap (de wereld der partijloze feiten). De geschiedbeoefening moest zich bevrijden van de ketenen waardoor zij aan de eerste wereld was gebonden en tot de tweede toetreden: zij moest zich ‘verwetenschappelijken’. Dit dualistische en platonische model bleef zeer lang onaangetast. Romein was de eerste die het Fruiniaanse paradigma radicaal omkeerde: voor hem verloor een geschiedschrijving die los van de politieke actualiteit stond (Huizinga's ‘losheid ten aanzien van het heden’!) elke zin. Dit betekende niet dat hij haar haar wetenschappelijke karakter wou ontnemen: zij moest ook in zijn perspectief ‘objectief’ blijven, maar dat begrip kreeg wel een andere inhoud. De (op haar beurt dualistische) theorie van de tijdgeest vervulde daarbij een bemiddelende rol tussen wetenschappelijkheid en politiek engagement. In deze context wordt het ook begrijpelijk waarom Romein bij de verdediging van deze denkbeelden met zoveel instemming refereerde aan zo anders geaarde historici als Bilderdijk, Bakhuizen en Groen, allen historici die de strikte scheiding tussen wetenschap en politiek, zoals die door Fruin was ingesteld, nog niet hadden gekendGa naar eind203. In de praktijk was het verschil tussen Fruin (en diens leerlingen) enerzijds en Romein anderzijds natuurlijk niet zo groot. Beider historisch werk was immers in gelijke mate doortrokken van de actuele | |
[pagina 308]
| |
politiek en van de standpunten die zij daarin innamen. De ‘oudliberale’ conciliantie-politiek speelde in de geschiedschrijving van de eerste een even grote rol als het marxisme in de historische produktie van de tweede. Wetenschap en ideologie kunnen - als filosofie en retoriek - in deze onvolkomen wereld nooit strikt gescheiden worden. Dit inzicht kon pas worden verworven nadat het pluralistische karakter van de maatschappij ten volle duidelijk was geworden. In Nederland werd dit proces versneld door de verzuiling. Maar op een minder abstract niveau vervulde Romeins historiografisch demasqué - gebaseerd op het marxisme en gerealiseerd in de beeldvormingsstudies - dezelfde functie. Hij toonde aan dat zélfs de zo lang zuiver wetenschappelijk gewaande liberale geschiedschrijving steunde op ideologische fundamenten. En dat geldt voor elke geschiedschrijving die de ambitie heeft meer te willen bieden dan een kroniek. Geyls Groot-Nederlandse historiografie is wellicht de beste illustratie van deze stelling. |