De toga van Fruin
(1990)–Jo Tollebeek– Auteursrechtelijk beschermdDenken over geschiedenis in Nederland sinds 1860
SlotbeschouwingKeren we terug tot de drie beelden die Huizinga's zoektocht naar het ‘fraaie amalgaam van Kunst en Wetenschap’ had opgeroepen: voor Locher was hij een doorzetter, voor Geyl een weifelaar, voor Ter Braak en Van Eyck een afvallige. Wie Huizinga's Verzamelde Werken, aangevuld met de briefwisseling en het uitgebreide archiefmateriaal, grondig doorneemt, moet constateren dat het oordeel van | |
[pagina 244]
| |
Locher de werkelijkheid het dichtst benadert, maar ook dat diens beeld in zijn rechtlijnigheid te eenvoudig is. Beschouwen we nog even Huizinga's ontwikkelingsgang. Met het non-conformisme van Tachtig ging een afwijzende houding ten aanzien van de traditionele, ‘rationalistische’ historiografie samen. In een academisch gevormde geest als die van de jonge Huizinga vertaalde deze afwijzing zich in een krachtig uitgebouwd antipositivisme. Dit anti-positivisme had in de eerste plaats negatieve gevolgen en ontwikkelde zich tot een principiële kritiek op elke vorm van een natuurwetenschappelijk getinte geschiedbeoefening. Dat Huizinga deze ‘anti’-beweging echter ook een constructieve werking kon verlenen, bleek niet alleen uit zijn theorie van de ‘geschiedenis-als-vormgeving’, maar vooral uit zijn kleine fenomenologie van de historische belangstelling, die gestoeld was op het idee van de persoonlijke en intieme betrokkenheid op het verleden van lezer en schrijver. Merkwaardig genoeg was hij zeker op dit punt een ‘voorbeeld zonder school’Ga naar eind204: de historische belangstelling verdween na hem opnieuw uit het gezichtsveld van de geschiedtheoretici. Deze principiële kritiek op het historisch positivisme was ‘modern’, maar vooral... kritisch. En het was juist de hoogwaardigheid van Huizinga's kritiek, versterkt door een natuurlijke aanleg maat te houden, die hem toeliet in te zien dat de ‘moderniteit’ had geleid tot een nieuw conformisme, dat minstens even arrogant, zoniet arroganter was dan het door Tachtig bestreden conformisme. In de anti-positivistische afwijzing van de ‘rationalistische’ historiografie was het artistieke en subjectieve karakter van de geschiedschrijving nu zo sterk benadrukt, dat hij zich geroepen voelde zich tegen deze nieuwe dogmatiek af te zetten. In dit kader past zijn gedeeltelijke afrekening met het eigen verleden rond 1925: het waren de eigentijdse uitwassen van dat verleden die hem stoorden. Ter Braak en Van Eyck, maar ook Geyl hebben zich op dit punt laten misleiden. De kritiek op het ‘artisticisme’ en het subjectivisme was geen verraad aan oude idealen en ook geen twijfelen aan de positieve verworvenheden van de geschiedtheoretische vernieuwing. Echte kunst en echte wetenschap sloten elkaar voor Huizinga nooit uit en van een verraad, van een aarzelen of zelfs van een keuze voor één van beide kon dan ook geen sprake zijn. Het begrippenpaar ‘Kunst-Wetenschap’ was voor hem met andere woorden een valse dichotomie, waarop zijn in een andere context uitgesproken boutade bijzonder toepasselijk was: ‘Het is hier kiezen of deelen, d.w.z. ik zal deelen, en gij kunt kiezen’Ga naar eind205. Huizinga's geschiedtheorie uit de jaren twintig en dertig is misschien het best te omschrijven als een ‘renaissance’: het was een po- | |
[pagina 245]
| |
ging het historisch universum, waarin irrationaliteit, partijdigheid, kunsthoogmoed en de verzaking van het waarheidsideaal een steeds dominantere rol gingen spelen, uit te zuiveren en te stileren. En zoals de Renaissance steun zocht in de Antieke cultuur, zo greep ook Huizinga terug op niet één, maar op verschillende tradities. Het was natuurlijk geen toeval dat de keuze daarbij in de eerste plaats op de eigen vaderlandse historiografie viel, en meer bepaald op de ‘in parelgrijzen toon gehouden’ studies van Fruin. Voor Huizinga was Fruin niet alleen een vertegenwoordiger van een geschiedschrijving die nog niet leed aan de gebreken waaronder de eigentijdse historiografie gebukt ging; hij was ook de verpersoonlijking én van Nederlands geest én van de negentiende eeuwGa naar eind206. Huizinga's beeld van deze eeuw werd naar het einde van zijn leven toe steeds positiever: haar solide, burgerlijke cultuur trok hem meer en meer aan. De negentiende eeuw was het hoogtepunt van de Europese wetenschapstraditie, gekenmerkt door rationaliteit en zekerheidGa naar eind207. Maar in haar schoot was tevens de neo-idealistische erkenning van de beperkingen van het sciëntisme geboren, en deze erkenning bleef ook na 1920 een vaste component van zijn geschiedtheorie. De kritiek van jonge literatoren als Ter Braak en Van Eyck, maar ook Nijhoff en Adriaan Roland Holst berustte dus op een verkeerde inschatting van de betekenis van Huizinga's latere accentuering van het belang van het waarheidsstreven in de geschiedschrijving: die accentuering ontsprong uiteindelijk aan dezelfde kritische instelling als zijn vroegere beklemtoning van de grenzen van de rationaliteit. Ook jonge historici als Geyl en Romein ontsnapten niet geheel aan deze verkeerde inschatting. Maar hun kritiek viseerde ook andere aspecten van Huizinga's denken. Huizinga was voor hen in zekere zin een ‘ouderwets’ historicus. Natuurlijk was niet het vermeende ‘onwetenschappelijke’ karakter van Herfsttij daarvan de oorzaak, zoals bij Oppermann of Sam Muller: de meeste generatiegenoten en jongeren ontvingen het boek juist gunstig en hadden niets aan te merken op het wetenschappelijke gehalte ervanGa naar eind208. Neen, het ging om iets anders: Huizinga's afwijzing van een geëngageerde geschiedschrijving stoorde hen. Was ook de verplichting de maatschappij te perfectioneren immers geen onderdeel van de zo door Huizinga verdedigde Europese cultuurtraditie? En: konden historici zich wel aan die opdracht onttrekken? Geyl en Romein waren militante geschiedschrijvers en de in hun ogen machteloze cultuurkritiek van Huizinga voldeed hun strijdbaar temperament niet. Een pleidooi voor een ‘losheid ten aanzien van het heden’ konden zij niet aanvaarden. Op dit punt liet Huizinga hen in de steek en gingen zij elk hun eigen weg. |
|